CD-recensie
© Aart van der Wal, juli 2020 |
Een album met repertoire dat van begin tot eind door de musicus zelf is uitgekozen doet bij mij al bij voorbaat de oren spitsen. Het wordt nog interessanter als die musicus ook voor de toelichting heeft getekend, want doorgaans biedt dat interessantere inzichten in de geselecteerde muziek dan een buitenstaander dat kan. Musici die met hun muziek 'leven' - en dat is hier ondubbelzinnig zo - kunnen er bijgevolg dieper in doordringen en daardoor ook voor anderen nieuwe vergezichten openen. Dat geldt zeker voor dit nieuwe album van de Amerikaanse cellist Steuart Pincombe, dat de titel 'the cello in my life' (de titel is verwant aan 'the viola in my life' van Morton Feldman) heeft meegekregen en waarin hij het muzikale rijk geheel en al voor zichzelf heeft. De musicus ook wiens liefde voor klank onlosmakelijk verbonden is met de fysieke creatie van de verschillende mechanismen waarmee klank wordt voortgebracht. Of om het anders te zeggen: hij houdt van de correlatie tussen klank en gestiek (beweging), waarbij het hem niet uitmaakt of klanken direct of indirect tot stand komen, hetzij doelbewust (door de gestiek van de persoon in kwestie) hetzij indirect, zoals - ik citeer Pincombe - in de natuur het geluid van schrapende boomtakken langs een roestig verkeersbord op een winderige dag. Klank als fenomeen, het heeft tallozen door de eeuwen heen geboeid en dat doet het nog steeds. Klank in de meest uiteenlopende varianten, van prachtig tot lelijk, van eenvoudig tot complex. Wie muziek in haar oneindigheid vrij van welk ingesleten dogma ook, benadert kant 'out of the box' denken, ver buiten stijlperioden, historische ankerpunten of vastgeroeste ideeën. Dat raakt niet alleen het componeren en musiceren, maar ook - dat wordt nogal eens onderschat - het luisteren naar muziek. Want ook die toehoorder zit als het ware opgescheept met zijn eigen referentiepunten die zijn perceptie mede dicteren. En wat de componisten betreft: we hoeven niet eens zo ver in het verleden af te dalen om in hun werk dat 'out of the box' denken te herkennen, zoals de drie op dit album vertegenwoordige componisten: Morton Feldman (1926-1987), Iannis Xenakis (1922-2001), Helmut Lachenmann (inmiddels 84, maar nog steeds volop in 'beweging' als schepper van in alle denkbare opzichten ongehoorde muziek). Geen wonder dus dat Pincombe deze in grilligheid en weerbarstigheid grossierende stukken heeft uitgekozen, maar wel naast twee composities die weliswaar in de tijd veel verder van ons weg staan maar wel een grote mate van vertrouwdheid vertegenwoordigen en die eveneens schoolvoorbeelden mogen worden genoemd van het 'out of the box' denken: Bachs Vijfde cellosuite en de Zesde sonate van Domenico Galli (1649-1697). Twee werken die overtuigend aantonen aan dat 'out of the box' denken niet beperkt hoeft te blijven tot de laatste honderd jaar (met Schönbergs model van twaalf gelijkwaardige tonen als daarvan de fascinerende start).
Die Vijfde suite van Bach: een rots van expressieve kracht, schoonheid en polyfone gelaagdheid. De enige van de zes suites waarvan het grillige karakter naar zeker in die tijd ongekende hoogten reikt en waarin de 'strijd om de noten' bijna onafgebroken voelbaar wordt. En dan de sonate van Galli, door Pincombe wellicht gekozen omdat dit stuk evenals de Bach-suite zoveel ruimte laat voor creatieve ornamentatie. Versieringen overigens die zich aanmerkelijk verder uitstrekken dan 'slechts' het opdelen van de melodische lijn door middel van ritmische en harmonische onderverdeling, maar ook door akkoorduitbreiding en dubbelstoptechniek (op meerdere snaren tegelijk). Pincombe zegt het zo: "It is bare bones writing and the performer is called to make the music alive through their personal way of putting the right flesh on the bones so to speak." Een methode die uiteraard niet beperkt hoeft te blijven tot composities uit de Barok. Sterker nog: we zien in menige compositie uit de twintigste en eenentwintigste eeuw de hang naar meer vrijheid (meer 'ad libitum') of zelfs het doelbewust introduceren van het toeval (aleatoriek, zoals in Louis Andriessens 'Worker's Union' uit 1975). En zo mag Bachs Vijfde suite tot aan de uiterste grenzen grommen en wordt Galli's Zesde sonate nog net niet uit het barokke lood getild, bezield door de gedachte dat 'beweging' ook vooruitgang betekent, de sterk gevoelde noodzaak om nieuwe verten op te zoeken vanuit een inmiddels oeroud, zich in alle toonaarden bewezen concept. En het werkt. Meer dan dat: het is buitengewoon indrukwekkend, Oude Muziek die in een nieuw perspectief wordt gezet, dat niet alleen met gemak verdraagt, maar zelfs aan betekenis nog beduidend wint. Die historische context gaat niet overboord, maar wordt geplaatst in het heden van Steuart Pincombe. De uitvoerend musicus die aan het herscheppen slaat en wat uitpakt als een fascinerende ontdekkingsreis. Zelfs die zo bondige sonate van Galli (de vier deeltjes nemen niet meer dan in totaal ruim zes minuten in beslag!) krijgt door Pincombe's 'flesh on the bones', waardoor het uitgetild lijkt boven het eigen gewicht. Wat - geen enkel misverstand daarover - die sonate in haar 'barre' staat overigens niet minder interessant maakt: het uit 1691 daterende werk maakt deel uit van de 'Trattenimento musicale sopra il violoncello', een van de vroegste voorbeelden van speciaal voor cello solo gecomponeerde muziek. Dit is op zich al boeiend materiaal dat als programma, afgezet tegen de kameleontische werken van Feldman, Lachenmann en Xenakis, zich in twee richtingen beweegt: van Barok naar Modern en vice versa, als onverwachte, ronduit spectaculaire kruisbestuiving. Het gaat niet meer om het model, maar om de creatieve invulling ervan. Pincombe heeft zich als uitmuntend cellist al eerder bewezen. Een goed voorbeeld daarvan is Bachs Tweede cellosuite in de bekende 'All of Bach' serie op YouTube, een initiatief van De Nederlandse Bachvereniging, op zich al een meesterproef van portuur. De video toont bovendien hoe consequent Pincombe op het terrein van de 'gestiek' te werk gaat. Het oude toegankelijke verbinden met het nieuwe en daaraan inherente minder toegankelijke, daarin excelleert Pincombe, zoals in het gruizige 'Pression' van Lachenmann en het rauwe 'Kottos' van Xenakis, met Feldmans 'Projection 1' en 'Intersection 4' als een soort vrije oefening: 'The performer may choose any pitch material as long as it fits within the confines of the specified range, timbre, and duration', aldus de componist. Voor Pincombe lijkt het deels neer te komen op pure intuïtie, want hij heeft deze beide stukken altijd gespeeld '[.] by choosing the patch material in the moment with only some vaguely preplanned notion of where I will be on the instrument'. Voor dit album betekende dit dat hij een brug wilde slaan tussen het Oude (Bach, Galli) en het Nieuwe (Feldman, Lachenmann, Xenakis). De alles verbindende schakel lijkt Feldman te zijn, door diens 'confines of specified ranges, timbres and durations' te correleren aan die van Bach en Galli. Waarbij het uiteraard aan de toehoorder is of hij vindt dat Pincombe er wel of niet in is geslaagd. Mij heeft hij in ieder geval in deze opzet overtuigd, al zag ik wel in dateen dergelijk schematisch scenario zich lastig laat verenigen met een intuïtieve benadering. Zij het met de kanttekening dat dit sowieso het nadeel is van iedere geluidsdrager: dat zelfs het meest intuïtieve moment voorgoed wordt vastgelegd, als het ware bevroren in de tijd. Frerik de Jong van Kleinman Audio en de drijvende kracht achter het Nederlandse label 7 Mountain Records (met veel interessant repertoire!) heeft het geïnspireerde en vitale spel van Pincombe subliem vastgelegd. Voor de kenners: de cellist bespeelt een achttiende-eeuws instrument van onbekende makelij, van Franse of Duitse oorsprong, met strijkstokken van Rodney Mohr, H.F. Grabenstein en Thomas Martin. Pincombe schreef zelf de facetrijke toelichting. index |
|