CD-recensie
© Aart van der Wal, juli 2022 |
Het is zonder meer een goede zaak dat vrouwelijke componisten in het afgelopen decennium steeds meer in de belangstelling zijn komen te staan, een positieve ontwikkeling die zich gelukkig nog steeds voortzet en die op dit vlak nieuwe maar ook (her)ontdekte composities oplevert die het alleszins waard zijn om te worden beluisterd. Daartoe reken ik ook het onlangs op het Britse muzieklabel Chandos verschenen Pianoconcert op. 33 (1913) en de Symfonie op. 41 (1917, herzien 1920) van de uit een adellijke Hongaars-Kroatische familie stammende gravin Maria Theodora Paulina Pejacevic (1885-1923). U kunt hier (nog) meer over haar lezen. Toch mag er best een kanttekening bij worden gemaakt, al geldt die niet deze gravin. De interesse voor vrouwelijke componisten heeft een grote vlucht genomen, terwijl vrouwelijke dirigenten steeds meer ingeburgerd zijn geraakt. Dat is aan de ene kant een goede zaak, maar aan de andere kant schuilt er ook een gevaar in: dat die sterk toegenomen belangstelling ten principale niets zegt over de kwaliteit van hun werk. Niet als componist noch als dirigent. De kwaliteit van kunst, dient uitsluitend te worden bepaald aan de hand van esthetische normen waarmee we ons, hoe arbitrair die ook mogen zijn, kunnen vereenzelvigen. Niet de bedoeling, niet de achtergronden dienen daarbij doorslaggevend te zijn, maar het resultaat zoals we dat al luisterend ervaren.
Wie met dit in het achterhoofd naar de beide werken van Pejacevic luistert, zal er eerder positieve dan neutrale, laat staan negatieve indrukken aan overhouden. Want er huist zoveel spiritualiteit, lyriek, melodische en harmonische schoonheid als drama en lyriek in dat het een kostelijke ervaring oplevert. Bekoorlijk, betoverend, contrastrijk, knap geconstrueerd, kleurrijk geïnstrumenteerd, de symfonie wel of niet bedoeld al tegengif in een inktzwarte tijd en het pianoconcert nog daterend uit een tijd die relatief zorgeloos was. De Eerste Wereldoorlog beleefde ze niet vanachter de veilige omheining van het landgoed in Nasice, in de Kroatische provincie Osijek-Baranja, maar als vrijwilligster, als verpleegster die de oorlogsgewonden verzorgde. Ze maakte aldus uit eerste hand kennis met de vele verschrikkingen die de oorlog met zich mee bracht. Mogelijk heeft dit ertoe geleid dat zij zich na de oorlog afkeerde van de aristocratische kringen waarin ze was opgegroeid. Ze walgde voorts van de degenen die geen oog hadden voor de diepe ellende, het lijden en alleen in het geweer kwamen als hun financiële vermogen werd bedreigd. De overgeleverde correspondentie van haar hand laat daarover geen enkel misverstand bestaan. Pejacevic overleed al vroeg, op 5 maart 1923, aan nierfalen, slechts een maand na de geboorte van haar zoon Theo. Ze werd 37 jaar. Op haar uitdrukkelijk verzoek werd zij niet begraven in de familiecrypte. Op haar grafsteen staat slechts haar voornaam vermeld: 'Dora', en de woorden 'Ruhe nun' (rust nu). Binnen een tijdspanne van niet meer dan een kwarteeuw schreef zij bijna zestig werken die zijn voorzien van een opusnummer en in meerdere genres: solo (ik besprak hier haar pianowerken), kamermuziek, liederen, concerto en orkest. In haar laatste jaren werkte ze nog aan haar enige opera, Schlangenstein, die onvoltooid bleef. Pejacevic onderhield vele contacten met tijdgenoten, merendeels in brieven, zoals met de schrijver en polemist Karl Kraus en de schilder Maksimilijan Vanka. Er zouden ook contacten zijn geweest met de dichter Rainer Maria Rilke, door haar zelf opgetekend. Ook zou er sprake zijn geweest van een persoonlijke ontmoeting met Rilke, in Wenen, in de lente van 1916. Ze heeft meerdere gedichten van Rilke op Muziek gezet: Strophen zu einer Festmusik, vier liederen uit de cyclus Mädchengestalten en Liebeslied, alle in 1915 getoonzet. Het nieuwe Chandos-album biedt niet alleen een voortreffelijke staalkaart van Pejacevics compositorische gaven, maar is in het verlengde daarvan zijn deze uitvoeringen tevens het best denkbare pleidooi voor haar muziek. Een vaststelling overigens die al bij voobaat voor de hand lag met namen als die van Peter Donohoe, Sakari Oramo en het BBC Symphony. Waaraan nog kan worden toegevoegd dat Chandos-eigenaar Ralph Couzens voor een warme maar goed doortekende piano- en orkestklank zorgde. Op alle terreinen een aanwinst dus. _________________ index |
|