CD-recensie

 

© Aart van der Wal, april 2023

Mozart: Requiem in d, KV 626 (versie Parijs, 1804)

Paisiello: Messe pour le Sacre de Napoléon

Sandrine Piau en Chantal Santon Jeffery (sopraan), Éléonore Pancrazi (mezzosopraan), Matthias Vidal (tenor), Thomas Dolié (bariton), Choeur de Chambre de Namur, Le Concert de la Loge o.l.v. Julien Chauvin
Alpha 919 • 58' •
Opname: febr. 2022, Arsenal de Metz (F)

 

Op onze site is vrij veel aandacht besteed (waaronder in een lang artikel van mijn hand: klik hier) aan Mozarts onvoltooid gebleven Requiem, dat desondanks of juist daardoor een grote aantrekkingskracht blijft uitoefenen op musici en publiek. De componist die al reutelend, met het paukenritme van zijn dodenmis nog op de lippen, de laatste adem uitblaast: het spreekt zeker tot de verbeelding, al is het waarheidsgehalte ervan op zijn zachtst gezegd nogal dubieus.

Het zal dus geen verbazing wekken dat dit niet voltooide corpus menigeen ertoe heeft aangezet om het te completeren door wat er niet is alsnog te reconstrueren vanuit bestaand materiaal, om er dan vervolgens een passend slot aan te breien. Dat begon eens bij Mozarts factotum Süssmayr en we weten nog steeds niet waar het ooit zal eindigen. Iets soortgelijks, zij het (gelukkig!) in veel mindere mate, zien we bij Mozarts ‘grote' Mis in c-klein, KV 427, ook al zo'n geweldig werk.

In de loop der tijd is een van de vele versies van het Requiem min of meer ondergesneeuwd geraakt; en wel de versie die was bedoeld voor een eerste uitvoering in in Parijs in november 1804. De première zou worden gegeven door aan het Parijse 'Conservatoire' verbonden vocalisten en instrumentalisten. Het kwam er evenwel niet van, zoals te lezen valt in Correspondance des Amateurs Musiciens van 24 november 1804. De oorzaak waren de feestelijkheden rond de kroning van Zijne Hoogheid de Keizer (Napoleon), die ook wat betreft de muziek zulke omvangrijke voorbereidingen vergde dat van van de uitvoering van het Requiem moest worden afgezien. Maar wat in het vat zat... Op 24 november kon het gehele ensemble zich alsnog aan Mozarts Requiem gaan wijden. Bijna een maand later vond de première plaats, onder leiding van niemand minder dan Luigi Cherubini, die op 21 december de dirigeerstok hief om daarmee een groot koor en orkest (in totaal ruim 150 leden) in beweging te zetten. Plaats van handeling was de kerk van Saint-Germain-l'Auxerrois. Het al van tevoren aangekondigd: dat het een muzikaal spektakel was, hetgeen een groot aantal muziekliefhebbers naar de kerk trok. Het succes was navenant, zozeer zelfs dat tussen de delen luid werd geapplaudisseerd en de kreten van bijval niet van de lucht waren. En dat voor een liturgisch werk, uitgevoerd in een liturgische omgeving. Maar La Publiciste had het op 23 december allemaal keurig opgetekend, met een verslaggever ter plaatse, en is er geen twijfel dat het zo gegaan moet zijn.

Maar hoe groot het succes ook was, het publiek was wel op het verkeerde been gezet, want dit was toch echt niet de versie waaraan Mozart nog op zijn sterfbed werkte. Zo beschikte het Parijse orkest niet over de voorgeschreven bassethoorns (ze werden vervangen door de althobo) en de trombonesolo in het Tuba Mirum kwam niet plechtig genoeg uit de verf, wat Cherubini deed besluiten om de partij over te laten aan het gehele blazerskoor in unisono. Een nog grotere ingreep wachtte het Introïtus, dat werd uitgebreid met het Introïtus uit het in die tijd zeer populaire Requiem van Niccolò Jommelli (1714-1774). Niemand die er wakker van lag dat de tekst daardoor tweemaal tot klinken kwam. Enzovoort. Het slotdeel, het Agnus Dei, was - anders dan in de bekende Süssmayr-versie - ontleend aan het begin, de fuga (van Mozarts hand) in het Introïtus. De totale tijdsduur bedraagt niet meer dan zo'n 25 minuten, dat is ongeveer de helft van de gebruikelijke versies.

Het grote publieke succes van Mozarts Requiem bracht tevens een politieke boodschap met zich mee, zoals we kunnen lezen in Correspondance des Amateurs Musiciens van 26 januari 1805: dat het concert een ware triomf was voor het conservatorium en dat dit trotse instituut voor heel Europa een voorbeeld was van de perfectie waartoe zich alle kunsten gebonden voelen onder het bewind van een 'groot man' dat Frankrijk regeert. Spoedig zouden de Fransen aldus het blad in staat zijn om met goede redenen op te scheppen over hun nationale muzikale bezit zonder daarbij ook maar enige concurrentie te hoeven vrezen van welke nationale Europese (muziek)school ook. Het was wel duidelijk: de triomf die het Requiem te beurt viel, resoneerde als het ware mee met het hoogtepunt van de Eerste Consul Bonaparte, die zich zojuist tot keizer had laten kronen…

Er was, wat Bonaparte betreft, meer onder de culturele oppervlakte, want tijdens zijn mediterrane veldtocht was hij zo verslingerd geraakt aan de Italiaanse muziek dat hij de Napolitaan Giovanni Paisiello tot ‘maître de chapelle' benoemde, dezelfde kapelmeester aan wie hij later de kroningsmuziek uitbesteedde, een gebeurtenis die gepland stond op 2 december 1804. Het werd de Mis in Bes, de Messe pour le Sacre de Napoléon, gezet voor twee sopranen, alt (of mezzo), tenor, bariton, koor en orkest, waar voor de gelegenheid nog een Te Deum aan was toegevoegd. Wie mocht denken dat Paisiello voor deze zo bijzondere gelegenheid alle denkbare ceremoniële luister uit de kast had gehaald komt evenwel bedrogen uit, met de verwachte ‘pomp and circumstance' ingewisseld voor een vocale en instrumentale virtuositeit, met de nadruk op het feestelijk karakter waarmee de kroning werd omgeven. Waarbij de componist ook keizerin Josephine niet was vergeten: in het ‘Et incarnatus est' is er de kleurrijke dialoog tussen concertante harp (track 10 bevat de Prélude pour Harpe van Nicolas Charles Bochsa [1789-1856]!) en eerste hoorn, de instrumentale combinatie waarnaar ze in de intimiteit van haar salon zo graag luisterde. De feestelijkheden vonden plaats in de Notre-Dame, waar voor deze bijzondere gelegenheid maar liefst 300 musici bijeen waren gebracht, verdeeld over twee orkesten en twee koren in ruimtelijke opstelling. Een tiental solisten, waaronder een aantal van naam en faam, was gegroepeerd rond de beide zijden van het schip.

Van het werk zijn twee manuscripten overgeleverd: een handschrift uit Napels en een in Parijs gemaakt afschrift. Wat bij nadere bestudering evenwel opviel was dat de bezetting door Paisiello oorspronkelijk aanmerkelijk minder groot was aangelegd, met slechts drie solisten (coloratuursopraan, tenor en bariton), het 'gewone' orkest en een bescheiden koor. Dat was evenwel niet naar de zin van de organisatoren van het kroningsfestijn. Zij wilden meer solisten (zelfs als die niet meer dan een paar maten te zingen hadden), een veel groter orkest en dito koor; en zo geschiedde. Terecht is voor dit album daarvan afgezien.

De beide werken mogen dan sterk van elkaar verschillen, er is wel degelijk een - zij het niet voor de hand liggende en uitsluitend historische - connectie, want het was op de tonen van Mozarts Requiem dat het uit St. Helena overgebrachte lichaam van de overleden Napoleon werd binnengedragen in Hôtel des Invalides in Parijs. Zo bezien was de cirkel daarmee gesloten.

De historiserende uitvoeringspraktijk zoals wij die nu kennen heeft een stevig rijpingsproces doorgemaakt waarin kennis en ervaring elkander in de afgelopen drie decennia hebben weten te versterken. Dat werpt zijn vruchten af, zoals dat ook uit deze nieuwe Alpha-uitgave blijkt. Er is geen sprake meer van een te scherp geprofileerde aanpak of bijna uit hun voegen springende contrasten, maar is er stilistisch juist sprake van de direct aanspreekbare en volstrekt overtuigende vermenging van het oude met het nieuwe. Dat levert qua expressie en daardoor indringendheid alleen maar winst op.

Het solistenteam is ideaal qua samenstelling, dat zich zowel individueel als collectief naadloos voegt in het door Julien Chauvin gehanteerde concept. Contrastrijke veerkracht vinden we ook terug bij koor en orkest, terwijl articulatie en dictie als om door een ringetje te halen zijn. Als we het serieus over 'authenticiteit' willen hebben, dan is het hier wel. Niet dat we dat (vaak misbruikte) stempel er met zekerheid op kunnen (of mogen) drukken, maar wel dat het die indruk maakt. Voeg daarbij de ruime, maar goed doortekende opname en u begrijpt dat u met dit album een juweel in huis haalt.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links