CD-recensie
© Aart van der Wal, juli 2021 |
Hoe merkwaardig is het toch dat musici van statuur hun grootste creatieve troeven kunnen uitspelen daar waar ze het uitgerekend laten liggen: de cadens in het soloconcert. Ik heb het altijd als iets onbegrijpelijks ervaren: die slaafse navolging van de door anderen, vaak ook de componist zelf, uitgeschreven noten, zonder daarbij ook maar een greintje eigen fantasie in het spel te brengen. Het benadrukt alleen maar de enorme afstand tussen met name de componist en uitvoerenden, een fenomeen dat met de komst van Beethoven zich geleidelijk aan heeft ontwikkeld. Terwijl in de periode daarvóór componist en vertolker vaak een en dezelfde persoon waren of anders wel met elkaar musiceerden. Dat verklaart ook de aanwijzingen die in die oude partituren ontbreken en die we zozeer missen. Aanwijzingen die voor ons uitermate belangrijk, zijn, terwijl ze eeuwen terug gewoon gemist konden worden omdat eenieder die ermee in aanraking kwam precies wist hoe het moest. De vragen van nu waren de zekerheden van toen. Maar ik dwaal af. Net zo verbazingwekkend of misschien wel eerder tekenend is dat de meeste trackinformatie geen letter over de gespeelde cadensen onthult. De muziekliefhebber moet dus maar raden (of weten) uit welke bron wordt geput. Het zegt tevens iets van het blijkbaar geringe belang dat eraan wordt toegekend. Terwijl het nu juist de cadens is die niet alleen het gehele deel in een apart licht kan zetten, maar tevens iets zegt over dat creatieve vermogen van de solist in kwestie. Alsof het zelf improviseren (wel of niet eerst keurig uitgeschreven en vervolgens ingestudeerd) voornamelijk aan organisten voorbehouden zou moeten zijn (de meeste van hen zijn er ware meesters in, wat tevens iets zegt over de orgelopleiding in het algemeen). Ook de Russische pianist Olga Pashchenko houdt zich keurig aan de traditie om toch vooral wat de cadensen betreft niet met een eigen inbreng te komen. Ik kan er alleen maar aan toevoegen: jammer. We grossieren in uitvoeringen van Mozarts pianoconcerten, de discografie puilt ervan uit, en dan is de eigen cadens in deze context weinig anders dan een schot voor open doel. Niet dus. Wat deze uitvoeringen betreft kan in het algemeen worden gesteld dat de grootste winst ervan schuilt in de combinatie van excellent solospel en de beide gekozen fortepiano's. De hoekdelen krijgen terecht een gespierde omlijsting, hoewel deze beide concerten voor dames waren bestemd: KV 271 voor Madame Jeunehomme ofwel Jenamy en KV 453 voor Barbara Ployer (die van Mozart les kreeg en uitermate getalenteerd schijnt te zijn geweest). Bovendien kan er niets tegen een puur aardse benadering zijn, in plaats van op gekunstelde wijze niet bestaande metafysische grenzen te gaan verkennen of, net zo slecht, een met koketterie overladen Mozart-stijl erop na te houden. Clara Haskil heeft ons ruim een halve eeuw geleden ‘geleerd' hoe het eigenlijk moet, met in haar kielzog Walter Gieseking, Lili Kraus, Murray Perahia, Mitsuko Uchia en nog zoveel anderen. Een belangrijke, zo niet essentiële vraag is of een musicus een echte eenheid is met niet alleen zichzelf, maar ook met de muziek. Dat berust dan hopelijk niet op veel nadenken, consulteren of iets dergelijks maar op de exploratie van de levensader van de muziek: de spontaniteit, gevoegd bij een dosis bescheidenheid in de wetenschap dat de vertolker gaat en het genie blijft. De musicus die zich er terdege van bewust is dat van de muziek van een genie als Mozart hij of zij niet álles kan weergeven. Dat maakt in mijn ogen de spontaniteit nog belangrijker en bij Olga Pashchenko is dit in de beste handen. Dit zijn vertolkingen die zijn ontdaan van iedere zweem van routine of nonchalance. Iedere noot staat als een huis, de frases getuigen van melodisch inzicht, de harmonie is veel meer dan de noodzakelijke onderbouw en de expressieve kracht van het betoog is net zo indrukwekkend als daaraan inherente stilistische kwaliteiten. Wat draagt het instrument zelf aan deze uitgelezen uitvoeringen bij? Er zijn er twee, beide van de bekende bouwer Paul McNulty, met in KV 271 naar een model van J.A. Stein uit 1788 en in KV 453 naar een Anton Walter uit 1792. KV 271 dateert weliswaar van begin 1777 en KV 453 van het voorjaar van 1784, maar dat tijdsverschil doet aan de gemaakte keuzes wat mij betreft niets af. Een interessante vraag daarbij is altijd in welk opnamekader de fortepiano is geplaatst; of anders gezegd het klankkarakter ervan zoals het bij ons thuis uit de luidsprekers komt. Mijn indruk is dat de opnametechnici een fractie galm hebben toegevoegd ten gunste van de sonoriteit (dat is ook merkbaar in de instrumentale begeleiding: fluit, 2 hobo's, 2 fagotten, 2 hoorns, 9 violen, 3 altviolen, 2 celli en contrabas). De pregnante blazers in KV 453 (Mozart heeft hier duidelijk de smaak te pakken gekregen) zijn, evenals de strijkers, magnifiek vastgelegd. Wat tevens betekent dat die fractie meer galm goed is uitgepakt. Il Gardellino met Joanna Huszcza als de concertmeester, bewijst zich opnieuw als een buitengewoon bedreven ensemble dat evenals de soliste een uitgelezen speltechniek en hooggestemde inspiratie bijzonder fraai met elkander weet te verenigen. Een briljant album dus, daar kan geen twijfel over zijn. index |
|