CD-recensie
© Aart van der Wal, januari 2021 |
Muziek uit de Renaissance vormt een vaak onbekende schat die het meer dan waard is om te worden ontdekt en vervolgens geëxploreerd. Dit is weer zo'n album dat van begin tot eind zijn betoverende schoonheid werkelijk geen seconde loslaat. Dat is niet alleen te danken aan deze schitterende bloemlezing maar ook aan het sublieme spel van Théotime Langlois de Swarte (hij bespeelt een viool van Jacob Stainer uit 1665, eens behorende aan Reinhard Goebel, de leider van Musica Antique Köln) en Thomas Dunford (op een luit van Giuseppe Tumiati uit 1993). Om bij het laatste te beginnen: deze uitermate fijnzinnige kamermuziek vraagt om een interpretatie die is ontdaan van iedere denkbare franje: zij behoort uitsluitend voor zichzelf te spreken. Deze stukken zijn daarvoor meer dan sterk genoeg. Objectiviteit betekent in dit geval geen nuchterheid, maar een volkomen natuurlijke wijze van interpreteren. Zoals het door De Swarte in het boekje wordt aangeduid: 'Compared to other repertoires of the period, especially in French music for the court, this type of writing prompted a very natural manner of interacting, in the same way one is moved to interact when improvising.' Het programma weerspiegelt de muziek zoals die rond het einde van de zeventiende en het begin van de achttiende eeuw niet alleen in de Londense salons, maar ook op straat te horen was. Een programma ook met als zwaartepunt 'melancholy and gloom' en waarvan de kwaliteit van de uitvoering zowel wordt bepaald door grote speltechnische finesse als virtuositeit, spiritualiteit en (soms) mystiek. Het hart wordt net zo diep geraakt door de typische eigenschap van de 'ground' met zijn dalende tetrachord (vier snaren, opeenvolgende vier tonen in de desbetreffende toonladder) en zijn rusteloze zich herhalende motief dat zich al snel in het geheugen vastzet en dat zelfs ook de popsector heeft ontdekt. Ook de 'folia' is present, een van de oudst bekende thema's uit de Europese muziek, die talloze componisten aanzette tot hun 'variant' van deze oorspronkelijk uit de zeventiende-eeuwse stammende, opzwepende dans. De albumtitel, 'The Mad Lover', is ontleend aan de gelijknamige tragikomedie van John Fletcher, gepubliceerd in 1647. De titel van het toneelstuk verwijst naar de 'gekke verliefde' maar tevens naar de melancholie en neerslachtigheid, en het gebrek aan levenslust zoals die zo gemakkelijk kunnen voortvloeien uit een stukgelopen (romantische) liefde. We vinden dit 'thema' overigens ook terug in twee andere toneelwerken van Fletcher: 'The Noble Gentleman' en 'The Nice Valour', naast dat van John Fords 'The Lover's Melancholy' de meest bekende in dit genre, een geliefd onderwerp in het Jacobijnse tijdperk. In 'The Mad Lover' halen de acteurs met behulp van zang en dans werkelijk alles uit de kast om de krankzinnige krijgsheer Memnon toch maar vooral vrolijk te stemmen. Het is tevens de passende titel voor deze stukken die een goede afspiegeling vormen van het sensuele, gepassioneerde, soms wilde en excentrieke Engelse muzieklandschap. De contrasten zijn er ook naar, met de verfijnde sonate broederlijk naast toen populaire, stampvoetende nummers, de meeste in de vorm van de zich steeds herhalende 'ground bass' zoals die ook dwars door dit programma loopt. De betoverende klankschoonheid die de beide jonge musici aan hun vertolkingen hebben meegegeven is al net zo onweerstaanbaar als het verrukkelijke spel van licht en donker waarin deze muziek excelleert. De opname is eveneens een pláátje, met de viool links en de luit rechts gepositioneerd, maar gevat in een volmaakt uitgebalanceerde omlijsting. De akoestische ruimtewerking is precies goed: niet galmend maar ook niet 'droog', wat aan de klank van de beide instrumenten een smetteloos cachet verleent. Een kostelijke uitgave! index |
|