CD-recensie
© Aart van der Wal, juni 2024 |
Magdalena Kožená, de Tsjechische mezzo, heeft ‘iets' met de Tsjechische volksmuziek, zoals zo duidelijk en overtuigend bleek uit het hier door mij besproken recital - Folk Songs, de albumtitel spreekt voor zich - met als toen door haar vocale intensiteit gedreven muzikale partners het Tsjechisch Filharmonisch Orkest onder leiding van echtgenoot Sir Simon Rattle. Haar uitmuntende zangkunst en idiomatische vertolkingen zullen menig muzikaal hart toen ongetwijfeld hebben doen smelten. Dat zal, wat dit tweede album betreft, zeker niet minder zijn. Dezelfde karakteristieken maken ook deze tweede uitgave tot een luisterrijke én avontuurlijke belevenis en horen we haar warme en stralende mezzo in een gemêleerd programma dat - het is meer dan slechts een curiosum - ook de op de Japanse folklore gestoelde zeven liederen van Bohuslav Martinu uit 1912 omvat, stammend uit een periode dat vrijwel alles wat uit Japan maar ook uit andere delen van Azië stamde niet alleen in West- maar ook in Centraal-Europa uitgesproken ‘en vogue' was. Zoals dat bijvoorbeeld ook gold voor Mahlers Das Lied von der Erde, voltooid in 1909 en gestoeld op Chinese, naar het Duits vertaalde teksten. Het was de Duitse vertaler Paul Enderling die in 1905 zijn Japanische Novellen und Gedichte publiceerde, die op zich weer de basis vormde voor de Tsjechische dichter Emanuel Lešehrad en daarmee voor Martinu's Nipponari: Ukázky žaponské lyriky (vrij vertaald Nipponari: Voorbeelden van Japanse dichtkunst). Waarbij mag worden aangetekend dat Martinu in zijn composities een groot aantal verschillende stijlen hanteerde die niet per se waren terug te voeren op die van Centraal-Europa (al ontbraken ook die niet in zijn bijzondere oeuvre). Ook Hans Krása en Gideon Klein zijn op dit kleinood vertegenwoordigd. Krása met zijn eerste officiële opus, de vier orkestliederen en Gideon Klein met zijn Wiegenlied. Beiden componeerden tijdens hun gedwongen verblijf in het doorgangskamp Terezín (Theresienstadt). Krása stierf op 17 oktober 1944 in de gaskamer van Auschwitz-Birkenau, Klein waarschijnlijk op 27 januari 1945 in het vlakbij Katowice gelegen werkkamp Furstengrübe; al schrijven sommige bronnen dat hij tijdens een van de vele dodenmarsen (de Russen zaten de nazi's op de hielen) het leven liet. Vrijwel alle programmaonderdelen vallen ver buiten het 'ijzeren' repertoire, wat dit album als geheel nog aantrekkelijker maakt, zij het dat de orkestraties van respectievelijk Jiří Teml en Jiří Gemrot een onvermijdelijke wissel op het origineel (zangstem en piano) betekenen. De zegepalm gaat evenwel naar Magdalena Kožená, wier mezzo zich zowel leent voor het jeugdig-stralende, slanke en warme als voor de sombere ondertonen. Haar expressie reikt ver, haar dictie is boven iedere kritiek verheven en het fraai uitgelichte orkest levert de benodigde synergie. Aldus een bijzonder goed geslaagd vervolg op Folk Songs! index |
|