CD-recensie
© Aart van der Wal, mei 2024 |
Een in alle opzichten subliem drieluik, deze drie cd's met uitsluitend klavecimbelwerken van zeven - ik citeer Jos van Immerseel - 'master composers' die in het achttiende-eeuwse Parijs een grote naam hadden. Wat tevens de titel van dit album verklaart: Le clavecin à Paris au XVIIIe siècle. Vaak worden ze in één adem genoemd, maar stilistisch zijn er meer verschillen dan overeenkomsten. Marchand met zijn raadselachtige en altijd verrassende wendingen, (François) Couperin die excelleerde in een ware vorstelijke stijl, Rameau die in zijn muziek een theatrale sfeer wist te scheppen maar die ook de 'gewone man' direct aansprak. Forqueray die componeerde in een gedurfde taal, Duply die het klavecimbel werkelijk deed zingen, Balbastre die de conventie voortdurend uitdaagde, en ten slotte Armand-Louis Couperin die weifelde tussen het briljante en de pijn van het afscheid. Geen enkele twijfel erover: dit is muziek die in al haar noblesse het pad effende voor wat nog moest komen: de klank- en speltechnische mogelijkheden van de fortepiano. Van Immerseel leidt de toehoorder langs de weg van de historiserende uitvoeringspraktijk op drie eveneens historische klavecimbels die alle hun wortels hebben in de Ruckers-dynastie en die ook in Parijs hun vele aanhangers vonden. Natuurlijk is er veel restauratiewerk aan te pas gekomen: de eeuwen gaan niet zonder hun invloed op de kwaliteit van de instrumenten voorbij, maar ik zeg het Van Immerseel met volledige overtuiging na: het is geweldig gedaan, de drie klavecimbels klinken niet alleen brandschoon, maar ze hebben ieder ook hun strikt individueel karakter, met alle daarbij behorende subtiliteiten, behouden. De historiserende uitvoeringspraktijk: het is een veel omvattend begrip. Van Immerseel memoreert daarbij François Couperins Douceur du Toucher en diens beroep op de wet van Saint Lambert uit 1702: 'Le bon goût est la seule loy qu'on y doit suivre'. Daarnaast zijn er meerdere belangrijke achttiende-eeuwse Parijse bronnen die wijzen op de suggestieve aspecten die het notenschrift kenmerkten, die de uitvoerder als het ware uitnodigen, zo niet stimuleren om versieringen naar eigen goeddunken aan te brengen, zich niet alles gelegen te laten liggen aan hetgeen gedrukt staat. Een fascinerend proces op zichzelf dat uiteraard ten nauwste samenhangt met een ontwikkeld gevoel voor goede smaakk, maar ook met de speltechnische mogelijkheden van het onder handen zijnde instrument. Daarbij past een belangrijk citaat uit Jean-Jacques Rousseau's Dictionnaire de Musique (Parijs, 1768): 'De tous les dons naturels, le Goût est celui qui se sent le mieux et qui s'explique le moins.' En zo gaat Van Immerseel er ook mee om, al dient de toehoorder wél het notenbeeld voor ogen te hebben om dit op juiste waarde te kunnen schatten. Het is een combinatie die niemand onberoerd kan laten: grote muziek, uitgevoerd door een groot musicus. En dan is er ook nog de opname die de drie instrumenten en het spel van Jos van Immerseel in het best denkbare licht plaatst. Wát een album is dit! index |
|