CD-recensie

 

© Aart van der Wal, september 2018

 

Verein für musikalische Privataufführungen

Mahler: Das Lied von der Erde (bew. Schönberg en Riehn) - Kindertotenlieder (bew. Schönberg en Riehn)

Berg: Vioolconcert (bew. Schönberg en Tarkmann) - Altenberg-Lieder (bew. Schönberg en Wagenaar)

Reger: Vioolconcert in A, op. 101 (bew. Kolisch) - Eine Romantische Suite (bew. Schönberg en Kolisch)

Schönberg: Kammersymphonie op. 9 (bew. Webern) - Sechs Lieder für Singstemme und Orchester op. 8 (bew. Eisler, Stein en Schönberg)

Webern: Sechs Orchesterstücke op. 6 (bew. Webern)

Debussy: Prélude à l'après-midi d'un faune (bew. Sachs)

Zemlinsky: Maeterlinck-Gesänge op. 13 (bew. Stein)

Busoni: Berceuse élégiaque op. 42 (bew. Stein)

(J.) Strauss Jr.: Wein, Weib und Gesang op. 333 (bew. Berg) - Rosen aus dem Süden op. 388 (bew. Schönberg) - Lagunenwalzer op. 411 (bew. Schönberg) - Kaiserwalzer op. 437 (bew. Schönberg) - Schatzwalzer op. 418 (bew. Webern)

Alison Browner en Simone Nold (sopraan), Ivonne Fuchs, Zoryana Kushpler en Marion Eckstein (mezzosopraan), Markus Schäfer (tenor), Olaf Bär (bariton), Winfried Rademacher (viool), Linos Ensemble
Capriccio C7265 (8 cd's)
Opname: 1999 2011 WDR-Funkhaus, Klaus-von-Bismarck-Saal en Kammermusiksaal, Keulen

   

Aankondiging van de oprichting van de
'Verein für musikalische Privataufführungen'

In 1918 in Wenen opgericht als vijandige boodschap aan het adres van het conservatieve muziekleven in de Oostenrijkse hoofdstad: de 'Verein für musikalische Privataufführungen', ofwel de 'Vereniging voor Muzikale Privéuitvoeringen'. Een mondvol, een hooggestemd doel, maar beschikkend over slechts bescheiden middelen. Niet erg democratisch ook, want alleen 'Mitglieder' met een daarbij passend abonnement hadden toegang en (de bekende) critici mochten er niet in. Arnold Schönberg en de zijnen hadden er bovendien geen geheim van gemaakt dat wat hen betreft het moest gaan om de wezenskenmerken van (goede) muziek en dat was bepaald niet de zich in zelfgenoegzaam conservatisme wentelende onbuigzaamheid van het door de notabelen gedomineerde Weense muziekleven. Nee, het moest echt gaan om de vernieuwende inhoud. Het moest Nieuwe Kunst zijn zonder poespas en al helemaal geen kunstjes. Het paste ook in wat Schönberg al zo vaak had geopperd: 'Kunst kommt nicht von Können, sondern von Müssen'. Een heilig moeten zelfs. Daarvoor was de Vereniging ook bedoeld en navenant ingericht: niet alleen voor kenners, maar ook voor degenen die bereid waren uit hun muzikale comfortzone treden omdat ze echt nieuwsgierig waren naar de eigentijdse muziek. Of in de woorden van Alban Berg: het moest vooral geen vereniging voor de componisten zijn, maar uitsluitend bedoeld voor het publiek.

Wat schreef Alban Berg, Schönbergs belangrijke medestander en met hem en Webern oprichter van de Vereniging, op 16 februari 1919 in haar eerste brochure?

Die Mitglieder mögen bedenken, dass in dieser traurigen Zeit, wo in Österreich alles zugrunde geht, unser Verein das einzige europäische Ereignis ist (auf einem belanglosen Gebiete allerdings), ein Ereignis, worin wir allen Kulturstaaten, die uns 'besiegt' haben, voran sind. Unser Verein wird, wenn ihm bloß 2-3 Jahre Wirksamkeit noch gegönt sind, ein Publikum erzogen haben, welches eine Kenntnis der modernen Musik besitzt, wie es kein Publikum der ganzen Welt hat. Durch ein solches Publikum ist Österreich auf Jahrzehnte hinaus die Vorherrschaft auf dem Gebiete moderner Musik gesichert.

Wat overigens niet wegnam dat de Vereniging zich niet uitsluitend toelegde op de uitvoering van eigentijdse muziek, hoewel dat wel zou kunnen worden afgeleid van de door de oprichters geformuleerde missie: 'Künstlern und Kunstfreunden eine wirkliche und genaue Kenntnis moderner Musik zu verschaffen'. Toen het in 1921 met de vereniging gedaan was hadden er 118 concerten plaatsgevonden, waaronder de uitvoering van 154 eigentijdse composities, maar daarnaast ook een groot aantal bewerkingen voor kamermuziekbezetting van grote orkestwerken. De voornaamste reden: er was geen symfonieorkest om ze in hun originele gedaante uit te voeren, door gebrek aan geld en uit pure desinteresse van de zijde van de musici en het grote publiek (beide aspecten hoorden uiteraard bij elkaar).

De oprichters gebruikten soms het briefpapier van de 'Verein', zoals Alban Berg

De bewerkingen die op dit verzamelalbum van het label Capriccio zijn bijeengebracht bereikten vaak pas het podium in de nog niet eens voltooide eindfase. Dat had zeker ook iets te maken met de beperkingen waarvoor de bewerkers zich geplaatst zagen: eerst tijdens de repetities en vaak zelfs nog na de uitvoering ontstond alsnog de drang (of de noodzaak) tot verdere aanpassing, met in het achterhoofd natuurlijk wel de gedachte dat de bewerking zo dicht mogelijk bij het origineel diende te blijven. Maar soms kwam het niet zozeer, als er repetities noch uitvoering waren, getuige Debussy's Prélude à l'après-midi d'un faune, Bruckners Zevende symfonie (behoudens een bewerking voor twee piano's) en Busoni's Berceuse élégiaque. Ze werden nooit uitgevoerd en dus later ook niet meer aangepast. Dat ze buiten de boot vielen had overigens niets met onwil te maken, maar met de gedwongen opheffing van de Vereniging in december 1921, met als gevolg dat de in de zomer van dat jaar nog gereed gekomen arrangementen daardoor niet meer aan bod kwamen (maar gelukkig wel bewaard zijn gebleven).

Dat arrangeren was bepaald geen sinecure. Er kwam nogal wat mankracht aan te pas en soms werd er zelfs in 'ploegen' tegelijkertijd aan gewerkt. Een goed voorbeeld daarvan is Bruckners Zevende, waar drie bewerkers mee aan de slag gingen: Karl Rankl, Erwin Stein en Hanns Eisler. Voor de omzetting van Schönbergs Sechs Orchesterlieder op. 6 werd de hulp ingeroepen van zowel Eisler en Stein als de componist zelf. Terwijl Schönberg, Berg en Webern walsen walsen van Johann Strauss Jr.

We klagen terecht over het conservatieve muzieklandschap dat de orkesten in ons land tot hun belangrijkste prioriteit en niet te vergeten profiel hebben verheven, maar precies honderd jaar eerder was het in Wenen net zo beroerd. Schönberg schreef het al in 1911:

Unsere Zeit sucht vieles.Gefunden aber hat sie vor allem etwas: den Komfort.Der drängt sich in seiner ganzen Breite sogar in die Welt der Ideen und macht es uns so bequem, wie wir es nicht haben dürften, Man versteht es heute besser denn je, sich das Leben angenehm zu machen. Man löst Probleme, um eine Unannehmlichkeit aus dem Wege zu räumen. Aber wie löst man sie? Und daß man überhaupt meint, sie gelöst zu haben! Darin zeigt sich am deutlichsten, was die Voraussetzung der Bequemlichkeit ist: die Oberflächigkeit. So ist es leicht, eine 'Weltanschauung' zu haben, wenn man nur das anschaut, was angenehm ist, und das Übrige keines Blickes würdigt. Das Übrige, die Hauptsache nämlich. [...] Der Komfort als Weltanschauung! Möglichst wenig Bewegung, keine Erschütterung. Die den Komfort so lieben, werden nie dort suchen, wo nicht bestimmt etwas zu finden ist.' Wat zal hij gegruwd hebben van de muziek van Richard Strauss, die er prat op ging dat hij zelfs een bierglas 'tönend' kon 'malen.

Later zagen hij en Theodor Adorno bovendien de gevaren van de sterk in opkomst zijnde amusementsindustrie en de daaruit voortvloeiende verloedering van wat zij als hogere kunst zagen.

 

De 'Verein' kwam uiteraard niet zomaar uit de lucht vallen. De basis ervan werd nota bene gelegd door het publiek zelf dat zich had afgekeerd van de nieuwe muziek. Niet om die per definitie slecht was, maar omdat zij naar aard en structuur buiten het bevattingsvermogen lag. De oorzaak lag voor de hand: het was gedaan met de zo vertrouwde patronen, de houvast biedende plechtankers leken te zijn weggevallen en wie zich als luisteraar in die nieuwe muziek serieus wilde verdiepen moest er veel tijd en moeite in investeren. Dat stond ver af van het amusementsgehalte. Er was de heersende opvatting dat muziek een eigen, goed herkenbare ziel diende te hebben en niet ontwikkeld vanuit een of ander academisch gevormd rolmodel. Schönberg en zijn aanhang zagen dat natuurlijk ook: dat ze tegenover het grote publiek, de connaisseurs dus uitgezonderd, door de nieuwe richting die ze waren ingeslagen uiteindelijk met lege handen stonden. De kloof was enorm, het dichten ervan een onmogelijke opgave. Daar zou de in Mödling opgerichte Vereniging ook niets aan gaan veranderen. In puur functioneel opzicht was de 'opdracht' helder: de introductie van en de toelichting op de nieuwe muziek naast de bewerking van stukken die wel voor de concertzaal bestemd waren, maar daar geen kans kregen te worden uitgevoerd. Opvoedende taken dus, die evenwel geen lang leven beschoren zouden zijn. In de laatste maand van 1921 ging de Vereniging ten onder aan twee onverslaanbare vijanden: geldgebrek en inflatie. Een van Schönbergs laatste wanhopige pogingen om met behulp van een bijzondere benefietavond de Vereniging te redden, mocht niet meer baten. Hoe wrang moet het voor de oprichters en sympathisanten niet zijn geweest om de vele bewerkingspartituren van de muziek die op die avond werd gespeeld aan de bezoekers bij opbod te verkopen! Een roemloos einde van een met veel enthousiasme en doorzettingsvermogen, begonnen project.

De in deze doos verzamelde opnamen zijn, zoals u hierboven kunt zien, niet nieuw, maar ze worden voor zover ik weet wel voor het eerst gezamenlijk uitgebracht. Het is ook niet zo dat het daarmee voor de eerste keer is dat fonografisch aandacht wordt geschonken aan deze bewerkingen. Ik herinner slechts aan de door collega Maarten Brandt besproken zeer goed ontvangen serie van de Gruppo Montebello onder leiding van Henk Guittart op het Nederlandse Et'Cetera label (de recensies kunt u met behulp van de zoekfunctie gemakkelijk elders op deze site vinden). Dat beide uitgaven qua inhoud verschillen is zeker een winstpunt, waarbij bovendien mag worden aangetekend dat ook het Linos Ensemble in dit repertoire uitstekend de weg weet. Het zorgt voor gepolijste uitvoeringen die een overtuigend beeld opleveren van de hoge kwaliteit van de bewerkingen (die qua signatuur dicht bij het origineel blijven). Dat de vocale prestaties daarmee niet altijd in evenwicht zijn doet niets af aan de fascinatie van deze uitgave. Wat dit laatste betreft: zie het in historisch perspectief, want tegenwoordig is er natuurlijk geen behoefte aan dergelijke bewerkingen: we kunnen zowel thuis als in de concertzaal te kust en te keur van het origineel genieten. Toch nog enige belangrijke kanttekeningen, te beginnen met de aanvullende bewerkingen van veel later datum van de hand van Rainer Riehn en Andreas Tarkmann). U vindt ze boven in de werkomschrijving. In het boekje wordt dat niet al te ruimhartig uitgelegd, maar wat mij betreft had het ook beter achterwege gelaten kunnen worden. Daarvan twee willekeurige voorbeelden: 'Rainer Riehn [...] interpretiert Mahlers Kindertotenlieder neu' en '[...] Andreas N. Tarkmann hat für das Linos-Ensemble [Bergs Vioolconcert] in eine neue Klanggestalt gebracht'. Het zal duidelijk zijn dat dit afbreuk aan het historische karakter van deze uitgave (uiteraard afgezien van de vraag of dit überhaupt werd beoogd). Nog een kanttekening: de ene cd bevat wel de metadata (zij het met veel typfouten), de andere weer niet, wat erop wijst dat de oorspronkelijk uitgebrachte cd's geen verdere bewerking hebben ondergaan. Anders dan bij een boek wordt een volgende persing dus niet benut om eerst de fouten en tekortkomingen eruit te halen. Een gemiste kans dus en bovendien slordig.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links