|

CD-recensie
© Aart van der Wal, februari 2025
|
Lassus: Psalmi Davidis poenitentiale
Cappella Amsterdam o.l.v. Daniel Reuss
Pentatone PTC 5187 066 • 68' •
Opname: sept. 2023, Pieterskerk, Utrecht
|
|
|
Traditioneel zijn er zeven psalmen in het desbetreffende Bijbelboek opgenomen die gelden als Boetepsalmen: de nrs. 6, 32, 38, 51, 102, 130 en 143. In de kern drukken ze berouw en smeekbeden om vergiffenis uit, als schuldbelijdenis ten overstaan van God, hetzij individueel of collectief. De Boetepsalmen maken, gebeden of gezongen, niet alleen deel uit van de westerse maar ook van de oosterse (orthodoxe) liturgie. Waarbij het aan de componist is om zelf een keuze te maken, wat tevens betekent dat hij het aantal voornoemde zeven psalmen naar eigen inzicht kan uitbreiden of inperken. Van het eerste gelden de Boetepsalmen van Alfred Schnittke (1934-1998) als representatief voorbeeld (hij heeft er twaalf getoonzet), van het tweede de zeven van Orlando di Lassus (1532-1594).
 |
Orlando di Lassus (Civico Museo Bibliografia Musicale, Bologna)
|
Cappella Amsterdam heeft onder leiding van Daniel Reuss, Schnittkes Boetepsalmen in september 2022 voor Pentatone vastgelegd in de Pieterskerk in Utrecht (hier door mij besproken). Even opzienbarend was het album
In Umbra Mortis met werken van Wolfgang Rihm en
Giaches De Wert (hier door Maarten Brandt besproken). Ook in de motetten van Lassus heeft het vocaal ensemble zich onderscheiden (het hier door mij besproken album Inferno). De zeven Boetepsalmen van Lassus lijken daarop een logisch vervolg.
De in Latijnse tekst gevatte, zeven Psalmi Davidis poenitentiales van Lassus wortelen in de Renaissance. De toelichting van de musicoloog, historicus en literatuurwetenschapper Dr. Bernhold Schmid laat zich als volgt lezen:
Rond het jaar 1559 gaf hertog Albrecht V van Beieren de opdracht aan Orlando di Lassus, die aan zijn hof werkte, om de zeven Boetepsalmen op muziek te zetten. Ze werden vastgelegd in twee koorboeken van groot formaat. Elk van de zeven psalmen, die sinds de oudheid als een samenhangend geheel worden beschouwd, is verbonden met een van de zeven hoofdzonden: de eerste Boetepsalm richt zich tegen superbia (hoogmoed), de tweede tegen avaritia (hebzucht, gierigheid), gevolgd door psalmen tegen gula (onmatigheid), luxuria (wellust), invidia (afgunst), acedia (luiheid), ira (woede) en vana gloria (ijdelheid, eerzucht). De Münchense schilder Hans Mielich illustreerde de in de boeken opgenomen psalmteksten, bestaande uit meer dan 400 pagina's, met daarbij passende afbeeldingen uit Bijbelse of historische scènes. De humanist Samuel Quiccheberg, die aan het hof van Albrecht werkte, schreef de uitleg bij deze afbeeldingen, die zijn opgenomen in twee andere eveneens prachtig geïllustreerde boeken. Zo worden de psalmteksten niet alleen geïnterpreteerd door de muziek van Lassus, maar ook door de illustraties van Mielich; de wisselwerking tussen tekst, muziek, schilderkunst en de commentaren van Quiccheberg heeft aldus een 'Gesamtkunstwerk' van grote complexiteit gecreëerd.
 |
Hertog Albrecht V van Beieren, door Hans Mielich afgebeeld als 'goede monarch' (Bayerische Staatsbibliothek, München) |
Het volledige, uit vier delen bestaande manuscript wordt tegenwoordig bewaard in de Bayerische Staatsbibliothek en behoort tot de grootste schatten (het is online beschikbaar met behulp van in het cd-boekje opgenomen QR-codes).
De collectie vervult meerdere functies. Het is een devotieboek, een soort geïllustreerde encyclopedie, en het dient representatieve doeleinden. Maar het is daarnaast ook een muziekmanuscript, een koorboek - een veelgebruikt type bron in die tijd: op een dubbele pagina staat alle muziek genoteerd in afzonderlijke partijen, zodat alle stemmen die tegelijkertijd gezongen worden, zichtbaar zijn. De in groot formaat uitgevoerde koorboeken zijn zo geconcipieerd dat een klein koor er gemakkelijk uit kan zingen.
Het hof was zich bewust van de immense waarde van deze manuscripten. Albrecht toonde ze waarschijnlijk alleen aan een selecte groep gasten.
De zetting van Lassus' Boetepsalmen was uitsluitend bedoeld voor gebruik aan het hof; het was musica reservata, gereserveerde muziek. Pas in 1584, vijfentwintig jaar na het ontstaan en vijf jaar na de dood van de hertog, mocht Lassus de cyclus van Boetepsalmen publiceren. Al was het uiteraard onvermijdelijk dat delen ervan al eerder buiten het Münchense hof bekend waren geraakt. De kopiist Jean Pollet 'stal' enkele fragmenten en smokkelde ze naar buiten.
De Boetepsalmen zijn relatief lange teksten waarvan de muzikale en formele uitwerking een zorgvuldige aanpak vereist. Lassus structureerde zijn compositie volgens de verzen van de psalmen, daarbij teruggrijpend op het oude liturgische model van monofone psalmrecitatie, om die vervolgens over te brengen naar de polyfonie. Hoe belangrijk het voor hem was om nauw bij de liturgie aan te sluiten, blijkt ook uit het feit dat hij elke psalm afsluit met het Gloria Patri (Eer aan de Vader) en het Sicut erat in principio (Zoals het was in het begin), zoals liturgisch gebruikelijk is. Bij de zesde Boetepsalm De profundis clamavi ad te, Domine (Uit de diepte roep ik tot U, Heer) gaat hij nog verder door toepassing van een monofone liturgische recitatiestijl als cantus firmus. De psalmen zijn op muziek gezet in overeenstemming met het karakter van het manuscript, dat moet worden begrepen als een devotieboek.
Ook de structuur van de hele cyclus volgt een plan: de zeven psalmen zijn gecomponeerd in de eerste zeven kerktoonsoorten. De eerste psalm staat in de Dorische toonsoort, de tweede in de Hypodorische, en de daaropvolgende in de Frygische, Hypofrygische, Lydische en Hypolydische modi; de zevende psalm is in de Mixolydische modus. Op deze wijze wordt de tonale samenhang gecreëerd. Alleen de achtste kerktoonsoort, de Hypomixolydische, ontbreekt. Deze is gereserveerd voor een grootschalig motet op Psalmen 148 en 150, die in het codex volgt op de zeven Boetepsalmen als lofzang op God, maar die in de uitvoering op deze cd is weggelaten. Wel is rekening gehouden met de historisch geverifieerde praktijk: de twee psalmen met een hoge ligging, de vijfde en de zevende, zijn een kwart lager getransponeerd.
Een bijzonder kenmerk van de Boetepsalmen is de stijl: de muziek van Lassus wordt doorgaans gekenmerkt door verrassende wisselingen in compositiestijl en onverwachte breuken in de structuur, als gevolg van zijn vaak extreme en buitengewoon fantasierijke tekstinterpretatie. Dergelijke uitbarstingen zijn echter zeldzaam in de Boetepsalmen. Een uitzondering is de passage Nolite fieri sicut equus et mulus (Wees niet zoals paard en muildier) in het elfde deel van de tweede Boetepsalm, die doet denken aan de madrigaalstijl. Ook de daaropvolgende passage in quibus non est intellectus (die geen begrip hebben) is ongebruikelijk voor de stijl van de Boetepsalmen: het gebrek aan begrip wordt door Lassus muzikaal uitgedrukt als bewust aangebrachte compositiefout in de cadens, die eindigt in een onverwachte toonsoort. Minder spectaculair, maar eveneens opvallend, zijn de korte notenwaarden in de passage valde velociter (zeer snel) in het tiende deel van de eerste Boetepsalm en op een vergelijkbare manier in het zevende deel van de zevende Boetepsalm. Dergelijke passages zijn echter uitzonderingen; over het algemeen is de toonzetting eerder kalm, meditatief en devoot - aldus passend bij het contemplatieve karakter van de teksten. Samuel Quiccheberg beschrijft de muziek in het eerste deel van zijn uitleg dan ook als lamentabili ac querula voce (met een klagende en jammerende stem). Tegen de achtergrond van deze relatief uniforme en plechtige stijl is het effect van de schaarse uitbarstingen des te groter.
Lassus' muziek, hoe prachtig ook, is slechts een deel van een groter geheel. De muzikale interpretatie van de psalmteksten wordt aangevuld door de illustraties van Hans Mielich. Een passage uit de tweede Boetepsalm illustreert hoe beeld en psalmtekst op elkaar inwerken en zo devotie en reflectie opwekken. In deze psalm, die hebzucht bekritiseert, staat de regel: Dixi: Confitebor adversum me injustitiam meam Domino; et tu remisisti impietatem peccati mei (Ik zei: Ik zal mijn ongerechtigheid belijden aan de Heer, en Gij hebt de ongerechtigheid van mijn zonde vergeven). Kunsthistorica Katharina Georgi heeft aangetoond hoe Mielich deze psalmtekst illustreert met de Bijbelse parabel van de Verloren Zoon.
 |
Hans Mielichs beroemde afbeelding van de Münchner Hofkapelle, Band 2, pag. 187 van Lassus' Boetepsalmen (Bayerische Staatsbibliothek, München) |
De codex dient niet alleen religieuze doeleinden, maar fungeert ook als encyclopedie en representatief object voor de Beierse heersersfamilie, de Wittelsbachers. Hertog Albrecht V wordt afgebeeld als een goed vorst: hij is vrijgevig, bevordert de wetenschappen en - niet in de laatste plaats - is hij een groot muziekliefhebber.
Zo maakt de Boetepsalmencyclus deel uit van een bredere context, een 'Gesamtkunstwerk', en staat deze binnen het oeuvre van Lassus naast andere geestelijke composities die geworteld zijn in de Contrareformatie.
 |
Lassus' Boetepsalmen: voorplat
(Bayerische Staatsbibliothek, München) |
 |
Lassus' Boetepsalmen in het notenschrift van Jean Pollet (Bayerische Staatsbibliothek, München |
Cappella Amsterdam excelleert zowel collectief als solistisch in subliem gearticuleerde en uitgebalanceerde koorzang. De zich in pure klankschoonheid wentelende melodielijnen ontwikkelen zich vol expressie en verbeelding. Aldus worden we geconfronteerd met een groots opgezet kunstwerk dat binnen het gegeven dramaturgisch perspectief in muzikaal én tekstueel opzicht indrukwekkende dimensies oproept die niet verglijden na vele malen beluisteren. Omdat er ook steeds weer nieuwe of onvermoede details in te ontdekken zijn die de luisteraar aansporen tot een intense herbeleving. Dat is het bijzondere van bijzondere muziek: dat zij niet aflaat om aan substantie te winnen.
|
|