CD-recensie
© Aart van der Wal, februari 2025 |
Het lijkt een dróóm, de samenwerking tussen uitvoerende musici en de componist, met als belangrijkste uitgangspunt om met name tijdens repetities zo dicht mogelijk bij het onder handen zijnde werk te komen. De praktijk blijkt echter menigmaal heel wat weerbarstiger... In juni 2017 sprak ik Reinbert de Leeuw, thuis in Amsterdam, waarbij we het onder meer over zijn Kurtág-project hadden. De Leeuw:
Anders dan Kurtágs evenknie, de Roemeense componist György Ligeti (1923-2006), noteerde laatstgenoemde zijn muziek wat betreft tempi, frasering, ritmiek maar ook de meer extreme aspecten veel nauwkeuriger dan Kurtág. De Leeuw:
Geen wonder dus dat volgens De Leeuw het opnemen van een stuk van Kurtág een project op zich behelsde. Dat er daarom zo weinig opnamen van zijn. Dat er máánden moest worden gewerkt aan zijn muziek voor kleine ensembles, wat van de opofferingsgezindheid van de musici het nodige werd gevraagd. Al moest er altijd wel een limiet worden gesteld aan het voor de opnamen beschikbare budget, iets waar Kurtág als componist verder buiten stond. Daarom lag de klemtoon vooral op een goede voorbereiding, kritische indeling van de sessies en een hoge graad van efficiëntie. Alleen zo kon aan datgene dat er echt toe deed meer tijd worden besteed. Wat nog niet betekende dat een eenmaal tot in de puntjes vastgelegd proces zich de volgende keer precies zo liet herhalen. Kurtágs uitgebreide commentaren (hier iets langzamer en daar juist weer niet, hier wel een accent en daar weer niet, maar ook zaken als timing, klank) leidden de weg, maar als het stuk dan een paar jaar later opnieuw op het programma stond, moest het toch weer anders. Dan hoorde De Leeuw zijn bekende "Nein!" Dan pakte De Leeuw de notities van de vorige keer erbij, waarop Kurtág dan doodleuk reageerde met "Ja, maar tijdens de repetitie ben ik tegelijkertijd aan het componeren." Kortom, het beeld dat hij van het stuk had was in de loop der tijd veranderd. De Leeuw liet er tijdens het vraaggesprek geen enkel misverstand over bestaan: dat voor hem het opnemen van de muziek van Kurtág het moeilijkste was dat hij ooit had gedaan. En dat hij er voor een groot deel bij was heeft daarin zeker een rol gespeeld, naast de ambitie van dirigent en ensemble om het precies zo te krijgen zoals Kurtág het wilde. Vanaf de eerste repetitie was hij dus welkom, hoewel anderen hem bij repetities er juist niet bij wilden hebben.Hem weigerden, waar hij zeer ongelukkig van werd. Maar ook De Leeuw moest ervaren hoe dwingend Kurtágs aanwezigheid was. Zozeer zelfs dat zangeressen huilend de studio uitvluchtten. Het zijn er in de loop der tijd nogal wat geweest. Hij is in dit opzicht misschien wel wat naïef, dat hij niet begrijpt welk een impact hij op musici kan hebben. Voor hem is het nooit genoeg, het is de uitdrukking op zijn gezicht die boekdelen spreekt, het is dat bezetene, dat dwingende. De Leeuw vond het geweldig, beschouwde Kurtág als een fantástische componist, al kon het best heel zwaar zijn. Ondanks zijn enorme ervaring in het metier kende De Leeuw geen andere componist die er zo zwaar zijn stempel op wist te zetten, hoewel hij in al die jaren veel lastige componisten had meegemaakt. Ergens medio jaren zeventig sijpelde naam van György Kurtág (1926, Lugoj, Roemenië) wel door, maar als componist genoot hij aldus De Leeuw minder bekendheid dan als initiator van zijn interpretatieklassen, waar hij heel diep op de muziek van met name de grote Weense componisten inging en daarover zeer uitgesproken ideeën had. De pianoklas van het Hongaars conservatorium in Boedapest stond in die tijd onder leiding van de legendarische pianist en componist Pál Kadosa, met György Kurtág als zijn assistent. Tot de leerlingen behoorden Zoltán Kocsis en András Schiff. Schiff zei er later over:
De Leeuw zal bepaald niet de eerste pianist zijn geweest die snel vat kreeg op Kurtágs Játékok-stukjes: 'Ik zag alleen maar hele noten, er zat niet eens een ritme in. Ik vond het raadselachtig en voelde niet de drang er meer van te willen weten.' Na zijn kennismaking met de Troussova-liederen door het ensemble InterContemporain kantelde dit beeld echter. Al was het niet De Leeuw die de muziek van Kurtág in ons land introduceerde: dat was of door Frans de Ruiter of Jan van Vlijmen. Játékok, spelletjes, laat zich lezen en spelen als een uitgebreid compendium van Kurtágs compositietechnieken (zoals dat in zekere zin ook geldt voor Bartóks Mikrokosmos, een speciaal voor zijn zoon Peter gecomponeerde leerschool op het gebied van het pianospel). Hoewel Kurtág Játékok ooit een pseudo-pedagogische reeks noemde, brachten veel van de stukken in de eerste vier boeken – gecomponeerd vanaf 1973 maar pas in 1979 gepubliceerd – een ware revolutie teweeg in de pianostudie. Ze onderwerpen de leerling (veelal het kind) niet vanaf het begin aan de beklemmende dwang van ‘dit is de enige manier', maar moedigt Játékok de student juist aan om zijn verbeeldingskracht frank en vrij te gebruiken. De manier van spelen, die sterk afwijkt van het traditionele, staat als het ware garant voor het plezier en geeft de leerling vanaf het begin een ervaring van superieure virtuositeit. Zoals door Kurtág vermeld in het voorwoord van de eerste vier delen:
Volgens de Hongaarse musicoloog en criticus Zoltán Farkas leert Kurtág ons dat muziek kan bestaan zonder exacte toonhoogte en precieze ritmiek, maar niet zonder gestiek of de fundamentele wil tot communicatie. Met noten kan een heel verhaal worden verteld (zoals in Het konijntje en de vos), en zelfs één enkele noot is voldoende om een dans te creëren ( Prelude & Wals in C) , als verre verwant van het openingsstuk van Ligeti's Musica ricercata. Toch is het behoud van de onbevangen houding van het kind – vrij van remmingen en verkramping – niet meer dan een 'gelukkig' bijproduct van een veel diepgaander geestelijk proces: Kurtágs zelfhelende therapie. Zijn leven werd gekenmerkt door vruchtbare periodes, afgewisseld met pijnlijke creatieve crises. Veel componisten hebben last gehad van dergelijke blokkades, maar de angst om niet te kunnen componeren achtervolgde Kurtág als een duistere schaduw gedurende zijn hele carrière. Tijdens zijn verblijf in Parijs in 1957/58 raadde de psychotherapeut Marianne Stein hem daarom aan, toen hij weer eens in een creatieve impasse verkeerde, om twee noten met elkaar te verbinden en zich uitsluitend te concentreren op hun onderlinge relatie. Deze extreme vereenvoudiging van zijn compositorische gereedschapskist ligt aan de basis van een van de belangrijkste stijlelementen in Játékok. Rond 1970 belandde Kurtág opnieuw in een diepe creatieve crisis. Zijn magnum opus, Die Sprüche des Péter Bornemisza (voor sopraan en piano), waaraan hij vijf jaar, van 1963 tot 1968, had gewerkt, bracht hem niet het internationale succes waarop hij had gehoopt. De opdracht van een Hongaarse pianodocente, Marianne Teöke, om kleine pianostukken voor kinderen te componeren, hielp hem echter uit deze creatieve verlamming. Het was bevrijdend voor Kurtág om terug te keren naar het spel met de basiselementen van muziek in plaats van een ‘groot werk' te moeten schrijven. Zijn primaire doel was nooit om educatieve stukken voor kinderen te componeren, maar om het kind in zichzelf te bereiken. Zoals hij zelf zei:
Tijdens de radicale herstructurering van zijn stijl werd Kurtág beïnvloed door de belangrijkste groep Hongaarse neo-avant-gardecomponisten: het New Music Studio, opgericht in 1970 (met leden als Zoltán Kocsis, Péter Eötvös, Zoltán Jeney, László Sáry, László Vidovszky en de muziekhistoricus András Wilheim). Kurtág stond vanaf het begin achter hun werk. In Játékok verwijst hij expliciet naar hun muziek (Hommage aan Jeney, ‘Hommage aan Vidovszky, ‘Hommage aan Christian Wolff, etc.). Een andere inspiratiebron voor Kurtág was het gregoriaans. In de jaren 1970 werd hij lid van het kort daarvóór opgerichte Schola Hungarica, gespecialiseerd in gregoriaans gezang. Al spoedig ontstond een hechte professionele band met dirigent László Dobszay, een veelzijdig musicoloog en musicus. Dobszay ontwikkelde, mede door zijn achtergrond in de volksmuziek, een vrije uitvoeringsstijl voor gregoriaanse zang. Op zijn aanraden componeerde Kurtág enkele instrumentale interludes voor de opnamen van Schola Hungarica , wat resulteerde in werken als de drie Versetti en Sirens of the Deluge - Waiting for Noah (Játékok, Boek 6). Er is nauwelijks een ander werk in de muziekgeschiedenis waarin een componist zo openlijk zijn werkwijze onthult als in Játékok. Het voelt alsof we een kijkje krijgen in zijn muzikale werkplaats. Een voorbeeld van zo'n ‘werkplaatsstuk' is Dialogue for András Mihály's 70th birthday, or how to answer the same four voices with three voices (Boek 5). Een soortgelijk proces speelt zich af in Päan (Boek 6), waarin de herhaling van de eerste maat (drie akkoorden in een gesyncopeerd ritme) zich organisch ontwikkelt. Soms draait een stuk om één enkele noot, die steeds in nieuwe ‘situaties' wordt geplaatst en omringd wordt door commentaren en tegenstemmen (Antiphony in f-sharp, Boek 2; In memoriam György Szoltsányi , Boek 5). Kurtág maakt zijn muziek menselijk: zijn noten zijn als levende wezens en het muzikale proces is een drama van relaties – aantrekking en afstoting, ruzies en verzoeningen. "De Fis is ook een mens," zei hij ooit in een kamermuziekles. Vanaf Boek 5 verandert het karakter van de serie. Waar eerder pedagogische doeleinden speelden, worden de stukken nu intieme, persoonlijke berichten. Dit wordt weerspiegeld in de ondertitels: Dagboekfragmenten, persoonlijke boodschappen. Elk stuk is gericht aan een specifieke persoon. Het is alsof de emotionele respons op vrienden, collega's en vooral zijn vrouw, Márta Kurtág (1927-2019), de drijvende kracht achter zijn composities is geworden. Titels als bericht, brief, groet, hommage, afscheid, troost, in memoriam getuigen hiervan. Bovendien worden de composities minutieus gedateerd, zelfs de herzieningen. Játékok werd Kurtágs liefdestaal, zijn meest intense expressievorm. Wie ooit een concert heeft bijgewoond waarin Kurtág en zijn vrouw Márta samen stukken uit Játékok en hun Bach-transcripties speelden (op YouTube is daarvan een ander te vinden), kon niet anders dan getroffen worden door hun ongelooflijke artistieke en menselijke eenheid. Voor Kurtág is de piano een zintuiglijk orgaan, een middel om de wereld te ervaren. De laatste jaren is de rechtopstaande pianino zijn favoriete instrument geworden – zoals Haydn aan het eind van zijn leven alleen nog zijn zacht klinkende clavichord wilde bespelen. Zo is de pianino con supersordino Kurtágs eigen clavichord. Játékok staat niet los van zijn opus-genummerde werken, maar is er nauw mee verbonden. Het ontroerende epiloog van zijn opera Samuel Beckett: Fin de Partie werd bijvoorbeeld eerst als pianostuk bedacht. Het lijkt alsof Játékok als voedingsbodem heeft gefungeerd voor grotere werken – een gigantisch schetsboek dat andere componisten geheimhouden of vernietigen, maar dat Kurtág juist openhartig met de wereld heeft willen delen.
Daarmee is Játékok de sleutel tot Kurtágs kunst, een uitnodiging om zijn gehele oeuvre te begrijpen. Het is een spannende ontdekkingsreis naar een van de meest persoonlijke en rijke muzikale nalatenschappen van onze tijd. Pierre-Laurent Aimard is onze beste gids op deze reis, en niet in de laatste plaats omdat dankzij Kurtágs intense betrokkenheid bij dit project van zijn vertolking grote autoriteit afstraalt. Al zal, gelet op de eerder geschetste ervaringen van Reinbert de Leeuw, het geen project zijn geweest dat zich zonder slag of stoot liet voltrekken. Op deze dubbel-cd horen we niet de complete Játékok, maar de boeken I t/m III (1979), V en VI (1997), VII (2003). IX (2017), X (2021) en - in manuscript, een wereldpremière! - XI (de publicatie daarvan wordt binnenkort verwacht).
Iets soortgelijks moet de Duits-Britse lyrische bariton Benjamin Appl ten deel zijn gevallen. Daarover eerst de componist zelf:
Appl komt uitgebreider aan het woord:
De zoektocht naar de waarheid... Wat de uitvoering van deze werken van Kurtág betreft met de componist zelf als betrouwbare en tegelijk uiterst kritische gids zal dat geen geringe opgave zijn geweest, maar het eindresultaat mag er zijn. Op 19 februari jl. werd Kurtág 99 jaar, hetgeen de veronderstelling wettigt dat we van Kurtág niet veel bijdragen meer mogen verwachten. Dat maakt deze beide uitgaven nog eens extra van belang. Op de Alpha-cd is tevens een in het Duits gevoerd vraaggesprek tussen t de componist en Appl opgenomen. Minder positief ben ik over wijze waarop Alpha de trackindeling slechts deels aan de desbetreffende musicus heeft gekoppeld. Door deze slordigheidis het daarom onduidelijk welke pianist verantwoordelijk was voor de liedbegeleiding in de tracks 1, 3, 5, 8 t/m 13. Maar wie van raadspelletjes houdt... index |
|