CD-recensie
© Aart van der Wal, februari 2021
|
De titel van dit album, 'Hollandse Fragmenten, Early Dutch Polyphony', maakte al gelijk nieuwsgierig. Het boekje gaf prompt uitsluitsel: het betrof uitsluitend meerstemmige muziek uit de . Middeleeuwen. Een tijdvak dat zo treffend werd beschreven door Johan Huizinga in zijn standaardwerk 'Herfsttij der Middeleeuwen'. Waarbij het Huizinga erom ging om sfeer, levensgevoel, religieuze ervaring, de houding ten opzichte van de dood, het ridderidee, de liefde, het gevoel voor schoonheid, de betekenis van woord en beeld (waaronder de schilderkunst) te reconstrueren. Niet op basis van feiten (waardoor sommige historici er zich al vanaf het begin tegen verzetten), maar op basis van verhalende bronnen. Jammer alleen dat de muziek er in het boek zo bekaaid vanaf kwam. Toegegeven, anders dan van de middeleeuwse schilderkunst is er van de (meerstemmige) muziek helaas weinig overgeleverd. Het enige dat nog kan worden geraadpleegd zijn fragmenten van handschriften die - en dat is wel een prettige bijkomstigheid - op slechts drie plekken worden bewaard: in de universiteitsbibliotheken van Amsterdam, Leiden en Utrecht. Wel zo overzichtelijk. In het boekje wordt ook keurig uitgelegd waarom we het met die fragmenten moeten doen. In de vroegmoderne tijd werden die handschriften versneden en kregen een nieuwe bestemming als schutbladen en boekbanden, nadat ze aldus aan een proces van recycling onderworpen waren geweest. De gevolgen laten zich raden: geheel of gedeeltelijk ontbrekend stemmateriaal of onleesbaar geworden noten. De muziekwetenschapper Eliane Fankhauser nam vrij recent de niet geringe taak op zich om een aantal van die overgeleverde fragmenten alsnog digitaal te restaureren en weer leesbaar te maken, terwijl de artistiek leider van Diskantores een aantal onvolledig gebleven liederen reconstrueerde (wat in de praktijk veelal neerkwam op een vorm van 'hercomponeren'). Een ander probleem dat zich bij het onderzoek voordeed was de bepaling van de precieze herkomst van het overgeleverde materiaal. Wel werd aan de hand van de teksten duidelijk dat de fragmenten uitsluitend afkomstig konden zijn uit het Nederlands taalgebied in die tijd: het gebruikte Middelnederlands liet daarover geen enkele twijfel bestaan. Dat gold tevens voor de herkomst van de overgeleverde Franse teksten. Minder zeker maar wel waarschijnlijk is dat die teksten hun oorsprong vonden in en rond het grafelijk hof in Den Haag en de stad en omgeving van het bisdom Utrecht. Waarbij zich uiteraard de vraag voordeed waarvoor de overgeleverde muziek werd gebruikt, welke praktische waarde ze toen had. Ook op dit punt ontbreekt zekerheid en moeten we het met vermoedens doen, zij het dat de religieuze fragmenten ongetwijfeld deel moeten hebben uitgemaakt van bijvoorbeeld een mis (zoals het anoniem gebleven Gloria en het Gloria Jubilacio van Hubertus de Salinis) zoals die werd gezongen in een van de kapittelkerken in Utrecht. Voorts ligrt het voor de hand dat de seculiere fragmenten (in zowel het Nederlands als het Frans) bestemd waren en gebruikt werden voor uitvoering in besloten kring of voor hoofse activiteiten (feesten e.d.). Een aantal van de op dit album samengebrachte fragmenten bevat de typisch middeleeuwse, hoofse liefdespoëzie. Ook in de toelichting komen ook deze minneliederen aan bod, terwijl er daarnaast aandacht wordt besteed aan het geestelijke repertoire, waar uiteraard het gregoriaans deel van uitmaakt (op middeleeuwse wijze versierd met de chromatische musica ficta en rudimentair geïmproviseerde meerstemmigheid). En aangezien de kerkelijke muziek het ook toen niet zonder orgel kon stellen werd voor dit album een beroep gedaan op het Van Straten-orgel in het Amsterdamse Orgelpark (dat als organisatie bij de totstandkoming van dit album betrokken is geweest), een reconstructie van een laat vijftiende-eeuws instrument uit Utrecht. In het boekje wordt verder nog gewag gemaakt van de toen gangbare orgelimprovisatie: naast orgelmuziek uit de Groningse tabulatuur en de Codex Faenza, waarin ook repertoire uit de Hollandse fragmenten terugkomt, is op het Van Straten-orgel een improvisatie te horen op de antifoon O crux gloriosa, zoals deze rond 1400 in Utrecht werd gezongen. Een document uit de jaren 1390, afkomstig uit de Utrechtse Oudmunster, beschrijft een dergelijke orgelimprovisatie bij het uitgaan van de mis op exact hetzelfde gezang. Het is een fraai afgewogen programma geworden, waarin zang- en orgelkunst niet alleen op voorbeeldige wijze samengaan maar ook een bjjzonder licht wordt geworpen op onbekend repertoire dat zich eerst na veel moeite liet ontsluiten, mogelijk tevens gestimuleerd door het feit dat dit voor ons nieuwe muziek is uit een heel ver verleden. Huizinga omschreef het in 1919 al treffend: 'Het is meestal de oorsprong van het nieuwe, wat onze geest in het verleden zoekt. Men wil weten, hoe de nieuwe gedachten en nieuwe levensvormen, die in later tijden in hun volheid stralen, ontloken zijn; men beziet elke tijd bovenal om de beloften, die hij bergt voor de volgende. [.] Het idee ook om de veertiende en vijftiende eeuw niet als aankondiging van de Renaissance te zien, maar als het einde der Middeleeuwen, de middeleeuwse beschaving in haar laatste levensgetij, als een boom met overrijpe vruchten, algeheel ontplooid en ontwikkeld.' Overrijpe vruchten, ook in de muziek uit die tijd, zoals ook zo duidelijk wordt gedemonstreerd in dit nieuwe album 'Hollandse Fragmenten, Early Dutch Polyphony'. In het boekje zijn alle gezongen teksten opgenomen en is de toelichting ook in het Nederlands afgedrukt. Hulde! index |
|