|

CD-recensie
© Aart van der Wal, mei 2023
|
ECLIPSE Vol. 1: Joseph Wölfl
Wölfl: Pianosonate in c, op. 25 - in b, op. 38 - Andante en Variaties in G, WoO 47 - Wals nr. 6 in c
Spee: Drie Intermezzi
Mattias Spee (piano)
TRPTK TTK 0073 • 65' • (sacd)
Opname: febr. 2021, MCO, Hilversum
ECLIPSE Vol. 2 - Hans Henkemans Henkemans: Sonatine - Adagio en Variaties - Concert voor piano en strijkers op. 1 - Andante con moto - Pianosonate
Mattias Spee (piano), philharmonie zuidnederland o.l.v. Ed Spanjaard
TRPTK TTK 0102 • 61' • (sacd)
Opname: juli 2022, Muziekgebouw Eindhoven
|
|

|
Nederland kent een groot aantal pianisten uit heden en verleden. Wat dat laatste betreft is het merendeel daarvan in ons collectieve geheugen behoorlijk weggezakt. Een groot aantal eens zeer bekende namen zegt vandaag de dag vrijwel niemand nog iets. Daaronder ook enige pianisten van buitenlandse afkomst die in ons land woonden en werkten. Het zijn alles bijeen genomen namen die hoogstens nog binnen de horizon van gespecialiseerde liefhebber bestaan of waarvan een aantal in een willekeurige ‘pianoklas' op het conservatorium wordt genoemd.
Illustere namen
Illustere namen van toen, waaronder - in willekeurige volgorde - die van George van Renesse, Gerard Hengeveld, Cor de Groot, Paul Niessing, Hans Henkemans, Theo Bruins, Theo van der Pas, Dirk Schäfer, Coenraad Valentijn Bos, Bram Boelee, Sas Bunge, Willem Andriessen, Willem en Louis Coenen, Nelly Wagenaar, Ernst Lübeck, Géza Frid, Julius Röntgen, Johan Wijsman en Fania Chapiro. En daarmee is de lijst nog niet eens compleet. Sommige van die namen doen misschien hier en daar nog wat herinneringen opflikkeren, andere daarentegen doen geen enkel belletje rinkelen. Slechts een zeer bescheiden aantal van hen kreeg postuum – en meestal eerst vele decennia later - een naambordje, terwijl – het is vaderlandse traditie - aan de huizen waarin ze werkten, voor zover ze de tand des tijds hebben doorstaan, een herinneringsplaquette. ontbreekt. Dit beeld is ten aanzien van andere instrumentalisten overigens niet veel anders.
Vergeten glorie
Het is vergeten glorie die soms door een publicatie alsnog tot leven wordt gewekt, zoals in 2010 door de musicologe Margaret Krill, die een bondig boekje samenstelde (het telt slechts 144 pagina's) onder de titel Nederlandse pianisten – meesters uit de negentiende en twintigste eeuw, verschenen bij Bekking & Blitz (ISBN 9789061090854) en voorzien van een cd (NMI CD 1003) met daarop een helaas nogal beperkt en vrij willekeurig gekozen aantal fragmenten. De basis voor het boekje werd gelegd in het rijk georiënteerde muziekarchief van het NMI, het Nederlands Muziek Instituut, ons ‘collectief muzikaal geheugen', waarover u hier meer te weten kunt komen. Het is dus maar goed dat we over een dergelijk instituut kunnen beschikken, zoals dat ook geldt voor het Literatuurmuseum en meerdere vergelijkbare instellingen.
Van groot belang
Het boek is ondanks de beperkte omvang ervan wel degelijk van groot belang omdat het voor menigeen de weg opent naar wat per saldo toch een ware ‘Fundgrube' is: die van de vaderlandse pianistiek. Zoals ook de Nederlandse muzieklabels eraan hebben bijgedragen, zij het dat ook hun aandeel daarin beperkt is gebleven en voor zover de opnametechniek toen bestond. Terug naar de historie denk ik dan met name aan het Philips-label (later in delen overgegaan naar Universal Music Group en Polyhymnia) dat voor vele schitterende opnamen heeft gezorgd, met vooral de uitvoeringen van Cor de Groot en Hans Henkemans. En evenmin te versmaden: het geluidsarchief van de Nederlandse omroep.
Radio
De tijd ligt ver achter ons dat we als muziekliefhebbers gebonden waren aan de (draad)omroep en de lp. Vooral de radio was in die tijd in trek. Immers, het verzamelen van lp's was in de jaren vijftig al een vrij dure liefhebberij en de schellakplaten uit de periode daarvóór waren bepaald niet vrij van ruis-, kraak- en spettergeluiden, nog afgezien van de zeer beperkte speelduur en het gehannes met houten en ijzeren naalden. Het was de radio die toen ruimschoots de mogelijkheid bood om Nederlandse musici in zowel studio als concertzaal te horen. Het was hét medium dat zonder al te hoge aanschaf- en abonnementskosten (de vaste jaarlijkse omroepbijdrage was verplicht, maar relatief gering) de weg opende naar allerlei optredens, waarbij gaandeweg ook de in de radiostudio gedraaide lp's een dankbare geluidsbron waren.
Zo kwam, afgezien van zijn vele concertoptredens, ook de Haagse pianist Hans Henkemans (1913-1985) bij de luisteraars thuis in beeld. Henkemans die ook als componist danig van zich deed spreken en wiens werk tot diep in de jaren zestig werd uitgevoerd door onder meer het Concertgebouworkest en het Residentie Orkest. Het had, kort na de bevrijding, meer weg van een sprookje dat van geen einde wilde weten, totdat de kentering kwam.
'Soniek'
Het waren evenwel de Notenkrakers die met hun acties tegen de ‘gevestigde orde' – daarin bijgestaan door hun persvriendjes (bovendien smult het journaille van polarisatie en raken de inhoudelijke aspecten ervan daardoor meer op de achtergrond) - voor de nodige opschudding en polarisatie zorgden en waartegen Henkemans - verstandig of niet: achteraf is het altijd makkelijk praten - persoonlijke tegenoffensief begon. Hij was het ook die al in 1962 in de NRC, net de minste krant, zich duidelijk had uitgesproken tegen de in zijn ogen ongewenste nieuwlichterij, hun muziek niet herkende en er een geheel nieuwe term voor had bedacht: ‘soniek'. Later zou hij in een gesprek met Liesbeth Hoppen, de weduwe van Theo Bruins, met grote stelligheid beweren dat de muziek ná Debussy op een ‘vergissing' berustte. Het had gevolgen, want als componist werd hij naar aanleiding van zijn verzet zo ongeveer tot persona non grata verklaard. Kortom, het liep als musicus verkeerd voor hem af.
Neergesabeld
Het lag al bij voorbaat voor de hand: het niet te miskennen vijandschap tussen De Leeuw en Henkemans, beide heren vertrokken uit verschillende stations en met een geheel andere reis voor ogen. We kunnen het teruglezen in De Leeuws Muzikale anarchie, in 1973 uitgegeven door De Bezige Bij (ISBN 9789023404286). In een daarin opgenomen artikel maakt hij van de componist Henkemans regelrecht gehakt, sabelt hem neer. Natuurlijk liet dit Henkemans niet onberoerd, de Leeuw had al de nodige invloed verworven (hij zou het later zo ongeveer tot muziekpaus schoppen), het was een klap in zijn gezicht. Een achterhoedegevecht was dit beslist niet.
Nóg een klap
Maar…er kwam nóg een klap, misschien nog wel gevoeliger, in het gezicht van Henkemans, uitgedeeld door een man die qua statuur niet meer kon zijn dan een schaduw van Henkemans, maar wel met veel invloed in het muziekbedrijf: Hein van Royen, in 1974 aangetreden als artistiek leider van het Concertgebouworkest, in die functie de opvolger van Marius Flothuis (die qua programmakeuze met Bernard Haitink een 'gouden team' had weten te vormen). Van Royen stond bekend als uitermate lastige figuur, vaak niet diplomatiek, zelfs tenderend naar een zekere mate van grofheid. Hij bestond het om Henkemans' muziek in de meest botte termen af te wijzen en haar liever de mestvaalt dan een podiumplek te gunnen. Daarmee kwam feitelijk die zo vruchtbare verbintenis tussen componist en orkest tot een voortijdig einde. Tegelijkertijd stond het gelijk aan het einde van een tijdperk; en niet alleen voor Henkemans. Hij werd, als componist en pianist (in die volgorde) ‘weggewist', niet toevallig tevens de titel van de vrij kort geleden uitgebrachte film over Henkemans (waarover straks meer). Dat zijn muziek elders nog wel, zij het mondjesmaat, klonk deed aan de eerst door De Leeuw en later door Van Royen geschapen misère niet af.
Terug naar de psychiatrie
Maar ook wat betreft zijn gezondheid zat het Henkemans zeker niet mee. Als gevolg van tuberculose waren zijn longen behoorlijk aangetast, bemoeilijkte het zijn ademhalen en ondervond hij voor, tijdens en na concertoptredens daarvan grote hinder. Henkemans raakte ernstig gedeprimeerd en besloot zijn oude vak van psychiater weer op te nemen. Hoewel hijzelf toen misschien wel in de eerste plaats voor behandeling in aanmerking kwam...
 |
Hans Henkemans thuis in 1978 (foto Eric Dix) |
Historische mistwolk
De conclusie kan weinig anders zijn dan dat Henkemans' aardse en artistieke bestaan vanaf de jaren zestig vooral getekend werd door tegenslag en miskenning. Geen wonder dus dat zijn eminente muzikale verrichtingen van voor die tijd zich achter een historische mistwolk verborgen hielden en dat vrijwel niemand het nog over ‘ene Henkemans' had, laat staan dat velen toen maar vooral ook later zich (nog) bewust waren van onder meer zijn sublieme Debussy- en Mozart-opnamen op het Philips-label. Het stond in schrille tegenstelling tot de Reinbert de Leeuw en Louis Andriessen, eerst in de voorhoede deel uitmakend van de oproer kraaiende Notenkrakers en later - overigens terecht - gevierd als respectievelijk dirigent en componist.
Manuscipten
De manuscripten van de componist Henkemans zijn gelukkig bewaard gebleven: een deel ervan bevindt zich in uitstekende staat in het Haags Gemeente Archief, waar de grote collectie van het NMI is ondergebracht. Dit betreft vrijwel uitsluitend de muziek die de weg naar de drukker heeft gehaald. De overige handschriften, samengebracht in een grote kist, kwamen in het bezit van dirigent Ed Spanjaard, die via zijn vader eveneens met Henkemans bevriend was geraakt.
De film
Spanjaard heeft anno nu ten aanzien van de publieke ‘ontsluiting' van Henkemans' gehele oeuvre een belangrijke en misschien zelfs wel doorslaggevende rol gespeeld. Geen wonder dus dat hij een aanzienlijk aandeel heeft in de documentaire Weggewist (klik hier voor meer informatie), waarover elders op onze site al is bericht. Het is een film geworden die direct aanspreekt door de uitgelezen samenstelling van de verschillende ingrediënten, waaronder uiteraard Henkemans' levensloop, de vele getuigenissen van familie en vrienden, het historisch beeldmateriaal en zeker niet in de laatste plaats de vakkundige commentaren van niet alleen Spanjaard, maar ook dirigent Jac van Steen en muziekpublicist Bas van Putten. Interessant zijn ook de zorgvuldig gekozen muziekfragmenten, met daarin Bernard Haitink, Willem van Otterloo, Theo Olof, Liza Ferschtman en Lucas en Arthur Jussen.
Kortstondige opleving
Henkemans heeft vrij kort voor zijn overlijden nog het genoegen mogen smaken van een opleving van zijn werk: de uitvoering van het Derde pianoconcert, met als solist Garrack Ohlsson, bijgestaan door het Residentie Orkest onder leiding van Jac van Steen. Het bleek helaas niet meer dan een witte raaf in de programmering. Wel verscheen 23 jaar na de dood van Henkemans alsnog de integrale uitgave van zijn in alle denkbare opzichten superieure Debussy-vertolkingen (door collega Emanuel Overbeeke hier besproken). Ook verschenen er incidenteel heruitgaven, maar veel had het niet om het lijf. Wat ook in mijn geheugen gegrift staat is zijn vertolking van pianoconcerten van Mozart, die zeker niet onderdoet voor die van een andere grootheid op dit vlak: de Roemeense Clara Haskil. Wat me tevens op de gedachte brengt dat Henkemans' pianospel in zekere zin (helderheid, articulatie, vormbesef) verwant is aan dat van zijn Roemeense collega Dinu Lipatti.
Zeer hoog niveau
Van Henkemans' pianospel kan dus zonder enige reserve worden gesproken van een zeer hoog niveau, zowel wat betreft zijn speltechniek als de interpretatieve aspecten. In zijn composities, zowel voor piano solo als voor andere instrumenten, kleine en grote ensembles, overheerst naast het volmaakte handwerk de voortdurend aanwezige en door de luisteraar ook als zodanig gevoelde verbeeldingskracht. Het zijn creaties die deels hun aansluiting vinden bij de rijk georiënteerde klank- en ideeënwereld van Claude Debussy, Maurice Ravel en Francis Poulenc; en in eigen land die van Willem Pijper. En nergens is er de indruk van enige geliktheid, gemakzucht of routineuze melodische of harmonische wendingen. Henkemans excelleerde in een eigen, strikt persoonlijke muzikale taal, zoals die ook in zijn vertolkingen naar voren kwam.
‘Hartenbloed´
Die zo duidelijke herkenning is niet gestoeld op de een of andere historische abstractie, maar op werkelijk - zoals Spanjaard het uitdrukte - ‘hartenbloed', deze rijk geschakeerde erfenis van deze zo markante pianist en componist. Leidt de hernieuwde belangstelling dan tot de zozeer gewenste vliegwielwerking? Daartoe kan de door Spanjaard opgerichte Stichting Hans Henkemans (klik hier voor meer informatie) een belangrijke bijdrage leveren, al zijn mijn verwachtingen in dit opzicht niet al te hoog gespannen. En zeker niet voor muziek die in de woorden van Mattias Spee een ‘categorie op zichzelf' is. Spee blijkt en passant ook goed te kunnen componeren: op zijn Henkemans-cd heeft hij de verschillende stukken door zelf geschreven tussenspelen (‘intermezzi') zeer smaakvol én idiomatisch met elkander in verband gebracht. We zien dat eveneens terug in de aan een aantal pianowerken van Joseph Wölfl (1773-1812) gewijde cd.
Spee kwam bij Spanjaard in beeld toen hij vernam dat deze zeer talentvolle pianist zich vooral toelegde op componisten die niet of nauwelijks in de belangstelling stonden, zo niet ‘vergeten' waren. Niet dat Spee grote problemen had met het ‘herkauwen' van steeds weer diezelfde stukken, maar wel dat er zoveel méér was dat het naar zijn oordeel waard was om te worden uitgevoerd.
 |
Ed Spanjaard (l.) en Mattias Spee (foto Omroep West) |
Joseph Wölfl
Dat blijkt bijvoorbeeld ook uit nog een cd, deel uitmakend van dezelfde serie, Eclipse, gewijd aan (nog) niet ontdekte over vergeten ‘parels' uit het pianorepertoire, zoals blijkt uit het eerste deel, waarin een aantal pianowerken van de Oostenrijkse componist Joseph Wölfl, tijdgenoot van Beethoven, in een meer dan voortreffelijke omraming worden voorgesteld.
Ook Wölfl is weer eens het schoolvoorbeeld van een toondichter die in zijn tijd in zowel in Oostenrijk en Tsjechië als in Duitsland zich tot een ware beroemdheid wist te ontwikkelen en al snel bij een groot internationaal publiek bekend was. Zo schreef Václav Tomásek, een grote naam in de Praagse muziekscene, over hem dat ‘alle musici in de hoofdstad graag naar hem kwamen luisteren […] omdat geen enkele andere pianist zich met Wölfls spel kon meten.' In Hamburg werd zijn improvisatietalent evenzeer geroemd als dat van Carl Philipp Emanuel Bach, die in die tijd als componist zelfs nog hoger werd gewaardeerd dan vader Johann Sebastian. Ja, het kan raar lopen, maar in de schoot van de geschiedenis is alles mogelijk. En Constanze Mozart, intussen weduwe geworden, schreef een fraai gestileerde aanbevelingsbrief aan een belangrijke Duitse muziekuitgever, waardoor al spoedig daarna menige deur voor de talentvolle Wölfl zich opende. Mede door de kranten die vol lof schreven over het spel en de composities van Wölfl kwam zijn loopbaan al spoedig in een stroomversnelling terecht. Wölfl zal ook nog om een andere reden geen onbekende voor Constanze zijn geweest, want geboren in Salzburg was zijn eerste aanstelling aan het hof van aartsbisschop Hieronymus von Colloredo. Niet alleen zijn vader, maar ook Leopold en zoon Wolfgang Amadeus Mozart (als onbetaalde concertmeester!) diende onder de tirannieke prelaat. Dan was er nog Michael Haydn, de jongere broer van Joseph Haydn, die eveneens de nukken van de aartsbisschop moest ondergaan. Geen wonder dus dat Wolfgang Amadeus zich later uit de voeten maakte om zich voorgoed in Wenen te vestigen.
Misschien ook aardig om te vermelden dat Wölfl de eerste componist was die zijn werken naast de bekende Italiaanse muziektermen voorzag van tempi in cijfers. Samen met zijn vriend, uitvinder, uitgever en entrepreneur Rudolph Ackermann, ontwierp hij wat als ‘Ackermannpendulum' enige geschiedenis wist te maken, als voorloper van de metronoom van de niet alleen door Beethoven bewonderde Johann Nepomuk Mälzel.
Collega Harry-Imre Dijkstra wijdde al eerder een recensie aan deze TRPTK-uitgave. met daarin tevens de nodige wetenswaardigheden over Wölfl (klik hier).
 |
Joseph Wölfl (1773-1812) |
Twee duellerende grootheden
Waar Beethoven zich met zijn pianospel vooral richtte op de adellijke klasse in de Weense salons, wist Wölfl ook in de lagere klassen en buiten de eigen landsgrenzen veel bewonderaars naar zich toe te trekken, waardoor hij al vrij vroeg in zijn carrière anders dan Beethoven in veel wijder kring grote populariteit genoot. De twee ontmoetten elkaar in 1799 in de villa van de Weense baron Raimund von Wetzlar, die een ‘pianoduel' met publiek had uitgeschreven. Er waren afgezien van de beide pianisten twee kampen gecreëerd: met in het ene kamp de kort daarvoor benoemde edelen (de ‘groep Wetzlar', die Wölfl op zijn hand had) en in de andere het traditionele adellijke establishment dat vooral Beethoven steunde. Er zijn van dit duel ooggetuigenverslagen overgeleverd die een glimp opleveren van hoe het eraan toeging. Met de kanttekening dat pianoduels in die tijd een volkomen normaal verschijnsel waren. Er werden zelfs, net als bij paardenrennen, weddenschappen op afgesloten. Wölfl komt over het voetlicht als een bijzonder goed getrainde musicus die in zijn spel absoluut meesterschap tentoonspreidde: zelfs de meest ingewikkelde passages gingen hem, en schijnbaar zonder enige moeite, en met grote precisie af, ongetwijfeld mede dankzij zijn zijn grote handen en dito vingers. Beethoven ontpopte zich daarbij weliswaar als briljant pianist, maar musiceerde minder subtiel dan zijn ‘tegenstander' en bovendien nogal eens ‘schmutzig' (wat wil zeggen: met veel fouten). Zijn spel had alle kenmerken van een 'heftig stromende waterval', aldus een ooggetuige. In tegenstelling tot de vriendelijke Wölfl maakte Beethoven (hij was toen om en nabij 29) een uitgesproken arrogante en humeurige indruk. Waarin Beethoven echter met kop en schouders boven zijn opponent uitstak was de improvisatie (op een gegeven populaire melodie). Wie daarvan enigszins een indruk wil krijgen verwijs ik graag naar – het wordt eveneens in de toelichting vermeld – Luisa Imordes album L'Affaire d'honneur (Berlin Classics - ook op o.a. Spotify) met daarop twee sets variaties op een thema uit Antonio Salieri's opera Falstaff, de ene gecomponeerd door Wölfl, de andere door Beethoven. Wie in dat pianoduel tot winnaar werd verklaard vertelt de geschiedenis helaas niet.
 |
De villa van baron Raimund von Wetzlar (ca. 1910) |
Geweldige prestatie
De laatste woorden gelden in de eerste plaats de door Mattias Spee geleverde, geweldige artistieke prestatie, want die is wat deze beide albums betreft bepaald niet mis. De muziek wordt uitermate raak geëtaleerd, is onder zijn handen afwisselend energiek en fijnmazig, veerkrachtig en sierlijk, expressief diep gelaagd, en gehuld in een rijk geschakeerd kleurenpalet vol licht en schaduw binnen een ravissante textuur, met daarnaast - het een vloeit uit het ander voort - nog een sterk ontwikkeld gevoel voor vorm en inhoud. Dat laatste komt bijvoorbeeld optimaal tot uiting in Henkemans' energiek getoonzette Concert voor piano en strijkers, dat een door de componist (duidelijk bewust) verbrokkelde structuur kent (Spee gaf het zelf al aan: ‘het springt nogal van de hak op de tak') en in deze uitvoering, mede dankzij Ed Spanjaard en de philharmonie zuidnederland (wat mij betreft met hoofdletters!), toch getuigend van de zozeer gewenste samenhang (al ben je er niet na eenmaal beluisteren). We vinden iets soortgelijks terug in de driedelige Pianosonate waarmee het album wordt afgesloten.
Geraffineerde contrastwerking
En de muziek van Wölfl? De accolades herhalen zich en de muziek is meer dan slechts vluchtige aandacht waard, al staat zij qua inventie – wie had trouwens anders verwacht – niet op het niveau van Beethovens pianowerken (zelfs niet van de drie sonates op. 1). Maar...indien dit criterium onverkort wordt gehanteerd valt er wel heel veel prachtige muziek onnodig tussen wal en schip, krijgt zij daardoor niet de aandacht die zij wel degelijk verdient. Wölfls pianowerken mogen wel degelijk gehoord worden, want ze zijn vooruitstrevend, fascineren en - het een houdt verband met het ander - nodigen daardoor zeker uit tot herhaald luisteren. Er is dus alle reden voor een verdere uitbreiding van de tot dusver wel heel bescheiden discografie (een aantal pianoconcerten. sonates en strijkkwartetten).
Wat bij Wölfl vrijwel direct opvalt is de geraffineerde contrastwerking, het sterke reliëf in zowel melodisch als harmonisch opzicht, naast de energie die hij de stukken meegeeft. Het knappe handwerk lijkt vanzelfsprekend maar is het niet (zoals bijvoorbeeld blijkt uit de fuga in de Pianosonate in c). Over de uitstekend geslaagde tussenspelen van de hand van Spee had ik het reeds. TRPTK: toplabel
Tot slot het in Utrecht gevestigde TRPTK (van Triptiek), het muzieklabel dat zowel wat betreft repertoirekeuze, aangezochte musici als opnametechniek (‘state-of-the-art' is hier zeker van toepassing) inmiddels een grote reputatie heeft verworven. Het heeft zich in vrij korte tijd ontwikkeld tot een toplabel in bovendien het topsegment. Dat lukt alleen door kennis, ervaring én enthousiasme. Het is dit ‘samenspel' dat opnieuw twee sublieme uitgaven heeft opgeleverd. Niet te missen dus!
_______________
Nb.: wie is geïnteresseerd in de opnametechniek zoal die door TRPTK wordt toegepast kan uitstekend terecht op het internet. Een voorproefje daarvan vindt u hier: Behind the scenes, Eclipse Vol. 1.
|
|