CD-recensie
© Aart van der Wal, oktober 2023 |
Het viel op 16 oktober 1966 te lezen in The New York Times:
Aldus muziekrecensent Howard Klein. En hoe fascinerend is het niet om 57 jaar na dato en ondanks alle audiotechnische gebreken vandien het vanuit dit historisch perspectief opnieuw te mogen beleven! Ja, het zijn mono-opnamen en er zijn ongetwijfeld digitale kunstgrepen aan te pas gekomen, dit mengsel van ‘audience tapes', ‘transcription discs' en ‘original masters'. De Amerikaanse violist Erick Friedman (1939-2004) was een van de musici die dicht bij de tijdens zijn leven al legendarische Heifetz stond:
In augustus 1936 zei Heifetz in een interview:
‘God's'Fiddler' had volgens de cellist Nathaniel Rosen weinig tot geen vrienden, al waren er wel mensen die meenden zich tot zijn vriendenkring te mogen rekenen. Zo gedroegen zij zich ook, maar dikwijls waren ze in zijn directe nabijheid angstig gestemd. Maar dat was toen. Voor de huidige generatie geldt alleen zijn spel en dat is het nog steeds alleszins waard om naar te luisteren. Dan is er die ronde, gedisciplineerde, uit de Russische vioolschool stammende viooltoon, de uitzonderlijk soepele streektechniek en die zo bijzondere ‘zwevende' klank met kristalachtig effect. Vioolspel dat zich niet laat imiteren, uniek is in zijn soort, gedreven door stijl, klank en techniek. De live-opnamen, waarvan er twee blijkbaar zijn gemaakt door een concertbezoeker, zijn – hoe kan het ook anders – van wisselende kwaliteit. Het auditieve aspect is zelfs dusdanig achterhaald dat het vrij lastig luisteren is naar deze historische opnamen. Positief is wel dat de de aankondigingen door de radio-omroeper, het stemmen van de instrumenten als het applaus niet achterwege zijn gelaten en aldus een sfeerverhogend effect hebben. Al is er geen sprake van het gevoel 'erbij te zijn'. Dat er geen ‘Denoise'-software op is losgelaten vind ik zonder meer een pre, want dat zou het oorspronkelijke klankbeeld alleen maar meer aangetast hebben. Interessant is dat het New Yorkse publiek ook tussen de delen applaudisseert, zij het merkwaardig genoeg niet in het Beethoven-concert. Het valt op: tijdens de overgang van het openings- naar het middendeel van het Brahms-concert was die registrerende concertbezoeker net even niet alert genoeg.
Die New Yorkse concerten mogen dan 'legendarisch' zijn, er valt toch wel het nodige aan af te dingen. Het Korngold-concert (hier de oorspronkelijke uitgave van Heifetz' vinger- en streektechniek voor de solopartij) was, toen Heifetz het op 30 maart 1947 in Carnegie Hall speelde, vrijwel 'vers van de plank' (de componist voltooide het stuk anderhalf jaar eerder) en die korte tijdspanne valt van de uitvoering - en dan met name het aandeel van het orkest - wel degelijk af te lezen. Mozarts Vioolconcert (de cadensen zijn van Joseph Joachim) speelt Heifetz in moderne stijl, maar het van huis uit logge orkestspel sleept herhaaldelijk achter hem aan. Conus' Vioolconcert is een onding, een nauwelijks te pruimen samenraapsel in de Russische romantische stijl, maar desondanks vér verwijderd van wat een Tsjaikovski op dit gebied presteerde. Een raadsel eigenlijk waarom Heifetz het werk op zijn repertoire had. De uitvoering kan het niet zonder ongelijkheden en verkeerde inzetten stellen, ongetwijfeld in de hand gewerkt door een ontbrekende dirigent voor het onbekend gebleven orkest. Daarentegen mag Beethovens Vioolconcert zich verheugen in een fraaie uitvoering, niet in de laatste plaats dankzij het Detroit Symphony Orchestra onder leiding van Paul Paray. Wie naast Heifetz' RCA-opname die op CBS kent met Zino Francescatti en het Columbia Symphony Orchestra onder leiding van Bruno Walter weet zo ongeveer wat hij kan verwachten; al zijn - het moet nogmaals gezegd - de RCA- en CBS-(studio)opnamen vele malen beter dan deze live-opname uit New York. Het minst aantrekkelijk is Brahms' Dubbelconcert door opnieuw de vele missers en de beide solisten die menigmaal niet op één lijn zitten. Ook in dit geval helpt het dirigentloze, opnieuw onbekende orkest niet de zaken goed in het gareel te houden.
Kortom, we hebben hier te maken met een 'mixed bag', meer van belang als 'document humain' dan als puur muzikaal overtuigende uitvoeringen. Terwijl er bovendien een stortvloed aan Heifetz-opnamen voorhanden is in uitstekende geluidskwaliteit (alle zijn op onze site besproken: zoek op 'Heifetz' en ze komen tevoorschijn) én het verschil tussen Heifetz' live-uitvoeringen en die in de studio vrij gering is. Waar nog bijkomt dat de prestaties van de orkesten in deze 'legendary New York concerts' deels onder de maat zijn, wat van Heifetz' studio-opnamen zeker niet gezegd kan worden. Tot slot nog dit. Ik heb er geen idee van hoe deze opnamen uit 1947, 1959 en 1966 in het digitale domein hun plek hebben gekregen. 'Transcription Discs', 'Original Master' of 'Audience Taping' zegt me weinig omdat er geen enkele detailinformatie wordt bijgeleverd. De opnamen zijn, aldus het boekje, 'restored and remastered for a better listening experience', maar - anders dan bij bijvoorbeeld het Duitse label Audite (dat onder meer gebruik maakt van de oorspronkelijke 'recording sheets' en die in het boekje ook afdrukt) - ontbreekt iedere verdere informatie over het dienaangaande gevolgde proces. Dit had dus veel beter gekund en had bovendien de waarde en betekenis van deze toch wel historisch bijzondere uitgave beduidend verhoogd. index |
|