CD-recensie
© Aart van der Wal, december 2020 |
Ik kwam de naam van de Nederlandse componist Jaap Nico Hamburger onlangs voor het eerst tegen in een bericht over een compositieopdracht die hem door zowel het ministerie van OCW als de culturele afdeling van de Verenigde Naties was verstrekt: een harpconcert dat in 2021, als het coronavirus tenminste geen roet in het eten gooit, door Lavinia Meijer en het Koninklijk Concertgebouworkest voor het eerst zal worden uitgevoerd. Toevallig ontving ik een aantal dagen daarna een mail van de dirigent Vincent de Kort (wellicht kent u hem ook in een geheel andere rol: die van jurylid in het tv-programma Maestro en tevens de co-auteur van het hier besproken boek De magie van de maestro) met de vraag of ik de cd met het Pianoconcert van . Jaap Nico Hamburger wilde bespreken. Kort daarop ontving ik het album met een begeleidende brief waarin De Kort onder meer aangaf dat hij bijzonder onder de indruk was geraakt van de muziek van Hamburger en dat hij diens eerste opera, Goldwasser, dit seizoen bij de Metropolitan Opera in New York in première zou brengen, ware het niet dat ook daar het coronavirus de grote spelbreker was en de voorstelling daarom noodgedwongen moest worden afgelast. Wel werden de voorbereidingen voor dit project, dat was geadopteerd door de Tucker Foundation, door een cameraploeg gevolgd. Het eerste deel werd in het afgelopen seizoen door BNNVARA uitgezonden (wat ik dus helaas heb gemist, anders had ik van het een en ander afgeweten). Hamburger woont al sinds de zomer van 2000 in Canada, waar zijn ster, zo blijkt uit allerlei publicaties, duidelijk rijzende is. Hij werd, mede op advies van het Orchestre Métropolitain de Montréal (waarvan Yannick Nézet-Séguin chef-dirigent is), door de prestigieuze Canadese muziekorganisatie Mécenat Musical aangezocht als composer-in-residence. Daarnaast ontvangt hij compositieopdrachten van de meest uiteenlopende mediabedrijven en omroeporganisaties, is hij als componist betrokken bij het Canadian Music Centre en heeft hij de leiding over het in Vancouver gevestigde muziekproductiebedrijf Orange Music. Ook opera is voor hem bekend terrein, niet alleen als componist maar ook als voormalig artistiek leider van City Opera Vancouver. En dan te bedenken dat hij al een lange loopbaan als cardioloog achter de rug had (hij was tot 2018 als zodanig fulltime werkzaam in Vancouver) toen hij zich geheel aan het componeren ging wijden. Deze (inmiddels) Canadees met Nederlandse wortels, geboren in 1959 in Amsterdam, afgestudeerd aan het Sweelinck Conservatorium en geruime tijd ook nog actief als concertpianist, schreef muziek voor o.a. het Turning Point Ensemble, het Ensemble Caprice en het Jerusalem Baroque Orchestra, en leverde hij met Something for Piano II een bijdrage aan 400 Years of Dutch Keyboard Music (hier besproken).
De inkt was bij wijze van spreken nog niet droog van mijn recensie van het Pianoconcert toen een mail arriveerde van Hamburgers PR-manager Anna Read, met de vraag of ik wellicht de beide Chamber Symphonies wilde bespreken. Na mijn bevestiging lag het voor de hand om deze beide werken bij de recensie van het Pianoconcert te betrekken en te meer omdat de Chamber Symphony No. 1 eveneens werd gedirigeerd door Vincent de Kort. Pianoconcert Er nog even op voortbordurende: dat de cd-koper het zonder toelichting moet stellen, vind ik zeker als het een nieuw werk en een vrij onbekende componist betreft een behoorlijke omissie. Het kan nauwelijks anders dan dit vanuit het oogpunt van kostenbesparing is gedaan, maar dat maakt het wat mij betreft nog niet acceptabel. En omdat die informatie ontbreekt en ook de website van zowel label (het in het Canadese Halifax gevestigde Leaf Music) als componist mij niet wijzer kon maken, moet ik het in het midden laten wanneer precies het Pianoconcert is ontstaan en welke zowel muzikale als mogelijk niet-muzikale gedachten eraan ten grondslag hebben gelegen; al lijkt het waarschijnlijk dat het stuk van vrij recente datum is. Wat valt er van het werk zonder partituur en dus uitsluitend al luisterend te zeggen? Dat het vlekkeloos past in het stramien van het postmodernisme, met daarvan als grondhouding dat het niet gaat om het nieuwe of vernieuwende, om tot dan toe ongekende middelen of gereedschappen, maar om het exploiteren van alles wat er al is, het samenstellen op basis van datgene wat de muziekgeschiedenis heeft voortgebracht. Bestaand materiaal dus dat - mede afhankelijk van de compositorische inventie - aan een proces van actualisering (of modernisering) onderworpen wordt. Het gebruik dus van aldus overgeleverde, uiteenlopende stijlkenmerken, hopelijk aangevuld door specifieke wendingen die toch iets eigens hebben, voortgevloeid uit de eigen taal van de componist. Zoals we dat ook van de collage- of citatentechniek kennen (denk in dit verband alleen maar aan het werk van Alfred Schnittke). Of uit een nieuw werk een zekere mate van urgentie spreekt is uiteraard ter beoordeling aan de luisteraar, maar een feit is wel dat veel componisten de weg naar het postmodernisme hebben gevonden niet op grond van hun eigen aandrang maar met het oog (en oor!) op de effectiviteit, zeg maar de receptie van hun werk: met andere woorden, dat het niet alleen voor de bureaulade wordt geschreven, maar daadwerkelijk ook wordt uitgevoerd en dan hopelijk brede publieke belangstelling ten deel valt. Welke termen er ook mogen worden gehanteerd: postmodernisme, gematigd modernisme, neoclassicisme, eclecticisme, polystilistiek, het blijken in de muziekpraktijk toch niet meer te zijn dan nogal vage definities voor waar het de componist in dat geval om gaat: dat zijn werk wordt uitgevoerd en gewaardeerd. Hamburgers Pianoconcert is precies dat: een exponent van het - laat ik maar bij deze term blijven - postmodernisme, een werk dat onmiskenbaar eclectisch is gegrondvest. Dat blijkt al aan het begin van het werk, in het (een niet al te breed uitgesponnen) Adagio, als in de - overigens fraai uitgewerkte - hoornpassage Mahler tussen de orkestrale coulissen zijn postume opwachting maakt. Dan is er het tweede deel, waarvan de motorische spankracht overwegend lijkt te zijn geënt op de stilistische kenmerken van Prokofjev, gelardeerd met vleugjes Varèse (de sirene in 'Amérique', maar ook de geraffineerd toegepaste orkestkleuren) en wie het horen wil: Sjostakovitsj en Goebaidoelina. Wat vorm en inhoud betreft doet zich in deze nieuwe compositie een bekend probleem voor: dat het streven naar een contrastrijk geheel geen gelijke tred houdt met de gekozen vormstructuur. Daardoor staan de vaak verrassend uitgewerkte tegenstellingen te veel op zichzelf en als het ware buiten een logisch uitgewerkt discours. Wat enigszins tegenvalt is de in de beide hoekdelen tamelijk rudimentair uitgewerkte pianopartij, waardoor het 'concertare'-element wat ondervoed raakt. Binnen de gegeven werkstructuur zal het ongetwijfeld een bewuste keuze zijn geweest. Het zijn door de bank genomen niet meer dan enige bescheiden bedenkingen die zou kunnen doen vermoeden dat de uitvoering zelf daarbij ook een rol heeft gespeeld, maar niets is minder waar. Assaff Weismann heeft zich, het blijkt uit deze vertolking, werkelijk met (artistieke) huid en haar aan het werk overgegeven en het Orchestre Métropolitain de Montréal speelt onder leiding van Vincent de Kort de sterren van de hemel. Solist, dirigent en orkest tonen in hun bepaald niet gemakkelijke rol grote overtuigingskracht in deze tot in de puntjes verzorgde uitvoering. De realistische opname mag er eveneens zijn. Chamber Symphony No. 1 Het openingsdeel heeft als subtitels: Het tweede deel: Waarbij Remember to Forget (herinneren om te vergeten) is gestoeld op zowel het openingsthema als op 'Wie soll ich dich empfangen' uit Bachs Weihnachtsoratorium en het Oost-Europese jiddische volksliedje Oyfn pripichik. Ditmaal is er gelukkig wel sprake van een - zij het nogal rudimentair uitgevallen - toelichting, al heeft men om onbegrijpelijke redenen nagelaten de afzonderlijke deeltjes nader te duiden, terwijl ook aan de ontstaansgeschiedenis van het werk werkelijk geen letter is gespendeerd. De frase Remember to forget stamt uit de Tenach, de joodse benaming van het Oude Testament, als omvattende de Wet, de Profeten en de overige Geschriften. De passage zinspeelt op de notie dat twijfel en een gebrek aan zelfkritiek een destructieve invloed op de mens uitoefenen. Dat we hebben weinig tot niets in eigen hand hebben, maar dat ons niet van de plicht ontslaat om alles te doen wat in ons vermogen ligt om aan ons leven een positieve wending te geven. In de toelichting wordt opgemerkt dat het zowel een kamersymfonie, een symfonisch gedicht als een 'opera zonder woorden' betreft, al moest ik over dat laatste de wenkbrauwen fronsen. Aanleiding vormde de biografie van de Hongaarse componist György Ligeti (1923-2006), over wiens werk u kunt lezen in o.a. de uitvoerige, zeer gedetailleerde monografie van Constantin Floros: György Ligeti, Beyond Avant-garde and Postmodernism.
De subtitels verwijzen naar de bijzondere levensloop van die zo bijzondere man die in Roemenië werd geboren als zoon van Hongaars-Joodse ouders en al spoedig als muzikaal wonderkind werd bestempeld. De oorlog haalde echter strepen door vele rekeningen. Zo werden zijn vader en broer in Auschwitz vermoord. Hij overleefde echter de Holocaust en vestigde zich Hongarije. Daar kreeg hij echter te maken met het naoorlogse communistische regiem dat hem het creatieve leven behoorlijk zuur wist te maken. Het belemmerde hem in zijn creativiteit en de ontwikkeling van nieuwe ideeën, maar hij wist later toch uit te groeien tot een van de belangrijkste twintigste-eeuwse componisten. Ligeti was niet alleen een postmodernist die zich van de meest uiteenlopende stijlen bediende, van de middeleeuwse polyfonie tot de hedendaagse jazz, maar ook een belangrijke vernieuwer, waardoor zijn werk ook in het kamp van de avant-gardisten bijzonder werd gewaardeerd en zelfs nagevolgd. Maar hij had binnen die communistische omheining meer dan genoeg van het noodgedwongen schrijven en bewerken van volksliedjes voor de massa en ontsnapte uiteindelijk door zich onder een postzak in de postwagon van een trein naar Wenen schuil te houden. Vandaar verhuisde hij naar Hamburg, waar hij de rest van zijn leven zou doorbrengen. Hamburgers Chamber Symphony No. 1 geeft een verklaarbare van legitimiteit aan het postmoderne idioom door het gebruik van Ligeti's stilistische kenmerken. De deeltjes A Train to Death, A Train to Life en The Third Train verklanken, evenals in Steve Reichs Different Trains, ontheemding en transport naar de dodenkampen. Jammer is dat niet alle deeltjes van een apart tracknummer zijn voorzien, want dat had de luisteraar bij de beeldvorming zeker geholpen. Chamber Symphony No. 2 Hamburger vond zijn inspiratiebron in vijf dagboeken van teenagers die evenmin de Holocaust overleefden. Daarnaast speelden de oorlogsherinneringen van Hamburgers moeder Jannie Moffie-Bolle, eveneens een teenager bij het uitbreken van de oorlog, een wezenlijke rol (zij schreef de autobiografie Een hemel zonder vogels). Ook Jannie was slachtoffer van de Holocaust en verbleef in verschillende vernietigingskampen, waaronder Auschwitz-Birkenau. Hamburger reisde met haar naar Israel in het kader van de presentatie van het boek in Yad Vashem, het aan de Holocaust gewijde herinneringscentrum in Jeruzalem. De indrukken die hij daar opdeed verwerkte hij tevens in de Chamber Symphony No. 2, die de titel Children's War Diaries meekreeg. De vijf deeltjes zijn alle van een titel voorzien: • May 1940 Anders dan bij de Chamber Symphony No. 1 zijn er wel aparte tracknummers, al zeggen de jaartallen op zich zonder enige verdere toelichting weinig tot niets (de speelduur van dit album is overigens eveneens karig, met niet meer dan 32 minuten; zowel het Pianoconcert als de beide Chamber Symphonies hadden dus gemakkelijk op één cd gekund, maar dit terzijde). Daardoor zullen weinigen het verband weten te leggen tussen muziek en titel; en temeer niet omdat citaten uit de dagboeken ontbreken. Waardoor het geheel eerder neerkomt op gevoel dan op voorstelling. Dat neemt allemaal niet weg dat de postmodernist Hamburger erin is geslaagd om merendeels fascinerende muziek te schrijven. Des te meer wringt het dan dat het label zo weinig voor de luisteraar bruikbare informatie erbij heeft geleverd. En dat terwijl zowel de beide ensembles als de beide dirigenten er werkelijk alles aan hebben gedaan om een bijzonder fraai klinkend en coherent geheel te realiseren en dat zij daarin met vlag en wimpel zijn geslaagd. Dit resultaat had door een goed geschreven toelichting niet alleen extra cachet gekregen, maar wat de muziek zelf betreft tot een beter begrip ervan hebben geleid. De opnamen (zowel live als in de studio) zijn uitstekend geslaagd. index |
|