CD-recensie
© Aart van der Wal, maart 2025 |
De Derde symfonie, de Symfonie van droevige liederen, door Henryk Mikolaj Górecki (1933-2010) haalde in 1992 zelfs de hitlijsten en gingen er binnen een jaar maar liefst een miljoen cd's van over de toonbank. Hij werd er wereldberoemd door. Op het hoogtepunt van deze hausse (of hype?) stond het werk zowaar op de zesde plek in een Britse poplijst, pal achter Paul McCartney. Kritiek kon natuurlijk niet uitblijven: de symfonie kreeg van de muziekcritici meerdere negatieve stempels opgedrukt, waaronder dat van suikerzoet en sentimenteel. Górecki voltooide de symfonie in 1976, bijna twee decennia nadat hij zich in de tweede helft van de jaren vijftig had toegelegd op de reeksentechniek van de Tweede Weense School, met als belangrijk uitvloeisel daarvan het Concert voor vijf instrumenten en strijkkwartet. Kort daarop volgde zijn overstap naar de avant-gardistische Poolse School, waar niet of nauwelijks belangstelling bestond voor melodie en harmonie, maar waar een nieuwe generatie juist op zoek was naar nog niet eerder gehoorde klankkleuren. Al was zeker niet iedereen blij met wat uit hun ‘laboratoria' afkomstig was: de ongekende kakofonie, de reusachtige, maar ook ondoordringbare klankzuilen, de clusters die meedogenloos op elkaar botsten en waarvan de lagen als schrille dissonanten over elkander waren gelegd. Górecki's orkestwerk Scontri kreeg bij de première in 1960 dan ook bepaald geen warm onthaal: het werd door de behoudende critici en het brede publiek van alle kanten beschimpt, zo niet met de grond gelijkgemaakt. Górecki moet ergens in dat decennium hebben begrepen of gevoeld dat deze wijze van componeren een doodlopende weg betekende, want aan het einde van de jaren zestig maakten de dissonante ‘aanvaringen' geleidelijk plaats voor een 'vriendelijker' discours, hoewel zijn in 1972 gecomponeerde, op teksten van Copernicus gestoelde, als uit een blok graniet gehouwen Tweede symfonie (Kopernikowska) wel de Poolse folklore in het vaandel draagt, maar toch niet is verstoken van een avant-gardistische klanktaal; zij het dat het door de sopraan en bariton gezongen gregoriaans en byzantijns voor een sterk verzachtend kader zorgt. Het is een werk vol gelaagde contrasten, dat qua opzet en uitwerking een grotere oorspronkelijkheid uitstraalt dan de met fondantklanken overladen Derde symfonie. In de laatste drie decennia is Górecki trouw gebleven aan de sterke contrastwerking die zijn muziek door de jaren heen had gekenmerkt. In de jaren negentig greep hij echter terug op het oude en vertrouwde, zonder daarbij echter zijn eigen componeerstijl al teveel geweld aan te doen. In het Requiem voor een polka schemert weliswaar de negentiende eeuw door, naast melodieën uit zijn geboortestreek maar wel vermengd met een forse dosis Górecki en...Szymanowski. En is het Górecki die over de materie eigen heer en meester blijft. Bij hem is de bovendien stap van het lyrische naar het banale of zelfs hilarische heel klein, een kenmerk dat ook de muziek van Gustav Mahler niet vreemd is, maar bij Górecki op geheel andere wijze tot gelding komt. Górecki's muziek kent geen strakke conceptuele vormen. Hij lijkt te componeren zonder zich zelfs van een specifieke vorm bewust te zijn; of hij neemt die welbewust op de hak. Hij is meer geïnteresseerd in de doelmatigheid van de muziek dan in de vorm ervan, om het even of het de melodische microkosmos, de doordringend ritmisch geordende ostinati of de dissonante klankblokken betreft. Zelf zei hij erover dat hij sinds de tweede helft van de jaren negentig niet meer zo nadacht over de structurele aspecten, maar dat hij zich alleen nog afvroeg in welke vorm hij zijn noten moest gieten. De scherpe tegenstellingen in Górecki's muziek vinden mogelijk hun oorsprong in de lijdensweg die hij tijdens het communistische bewind moest ondergaan. Tekenend is wel dat hij aan die periode niet meer herinnerd wilde worden. Waren Penderecki en Lutoslawski in staat om dankzij hun diplomatieke gaven uit de gure politieke wind te blijven, Górecki daarentegen gaf zijn gemoed lucht, wat hem op repressieve maatregelen kwam te staan. Zo werd hij in 1979 als rector en docent aan het Karol Szymanowski Conservatorium van Katowice ontslagen, nadat hij publiekelijk had geprotesteerd tegen het besluit van de Poolse regering om paus Johannes Paulus II een bezoek aan de stad te weigeren. Als reactie daarop componeerde hij het motet Beatus vir dat - vreemde speling van het lot - kort daarna in Krakow voor het eerst werd uitgevoerd...ter gelegenheid van het bezoek van de paus aan de stad in 1979. In ons land heeft Reinbert Leeuw door de jaren heen een stevige lans voor Górecki's muziek gebroken, zijn muziek dikwijls op het programma gezet, hij tekende samen met Cherry Duyns voor een documentaire over de Pool in de VPRO-serie Toonmeesters, maar bij het grote publiek is hij - met uitzondering van die Derde symfonie - toch vrijwel onbekend gebleven. Daar zal deze Chandos-uitgave van de strijkkwartetten echt geen verandering in gaan brengen. Die vrije vorm, daar Górecki wel het nodige mee (Beethoven trouwens ook, zij het slechts incidenteel). Het Tweede strijkkwartet (1991) kreeg niet zonder reden de ondertitel Quasi una fantasia mee. Het heeft tweemaal de lengte van zijn drie jaar eerder gecomponeerde voorganger, en is eveneens voorzien van een subtitel: Already It Is Dusk, naar een eigen gedicht (het is terug te vinden op de laatste pagina van de partituur, waar de Ges-groot en Des-groot akkoorden elkaar voortdurend afwisselen), hier in de vertaling van Bolesław Taborski:
In het openingsdeel, een klaaglijk Largo, introduceert Górecki in de laatste maten wat hij zelf omschreef als ‘beethoveniaanse akkoorden', een verwijzing die het tevens verbindt met een ander kamermuziekwerk van Górecki: de Lerchenmusik voor klarinet, cello en piano (1984), waarin Górecki stapsgewijs een (soms gecamoufleerd) citaat uit Beethovens Vierde Pianoconcert onthult. De precieze herkomst van die ‘Beethoven-akkoorden' blijft echter tot op heden een mysterie. Al laat het zich misschien oplossen als het verband wordt gelegd niet met Beethovens Pianosonate op. 27 nr. 1, maar met het Heiliger Dankgesang eines Genesenen an die Gottheit uit het Strijkkwartet op. 132. Het in 1995 voltooide Derde strijkkwartet kreeg als subtitel ...songs are sung mee. Het is opgedragen aan het Kronos Quartet, met in het manuscript het veelzeggende ‘[…] which for so many years has waited patiently for this quartet'. …songs are sung is ontleend aan een gedicht van de Russische dichter Velimir Khlebnikov (1885-1922), waarvan een strofe in de partituur staat afgedrukt;
Het kwartet ademt een amalgaam van stijlen die voortdurend een gedaanteverwisseling ondergaan. Maar anders dan in de jaren zestig, met de nog jonge Górecki in de voorste gelederen van de Poolse avant-garde, is de esthetiek die van eenvoud, traditie, folklore en religiositeit. De Vijf Kurpische Liederen werden gecomponeerd voor gemengd koor a cappella, maar een versie voor strijkkwartet zou volgens Gorécki ‘ook wel kunnen'. Ze stammen uit een periode (jaren tachtig en negentig) dat hij meerdere verzamelingen koorliederen aanlegde op basis van religieuze en folkloristische teksten. De Vijf Kurpische Liederen nemen daarbij een bijzondere plek in omdat Górecki gebruikmaakte van de etnomusicologische collectie Puszcza Kurpiowska w piesni (Kurpische Woud in Liederen uit 1928-1934) van de priester Wladyslaw Skierkowski – dezelfde collectie die Karol Szymanowski eerder had geïnspireerd, de componist van Zes Kurpische Liederen (1929) voor koor a capella en Twaalf Kurpische Liederen (1933) voor zangstem en piano (waarvan twee melodieën ook door Górecki werden gekozen: de nummers 2 en 5). Kurpië is een historische en geografische regio in Polen, gelegen in het noordoosten van het land. Het gebied bevindt zich ten noorden van Warschau en maakt deel uit van Mazovië. Kurpië staat bekend om zijn uitgestrekte bossen en rijke folkloristische tradities, waaronder muziek en klederdracht. De unieke cultuur en geschiedenis van Kurpië hebben het tot een belangrijk centrum van etnografische en muzikale studies gemaakt, waaronder die van de reeds genoemde Skierkowski. De leden van het Poolse Silesian Quartet hebben heel wat meer dan een lans gebroken voor de muziek van hun landgenoten, maar ook andere ensembles zoals het Royal Quartet hebben zich wat dit betreft niet onbetuigd gelaten. Het Silesian is een fenomenaal ensemble dat met schitterend en doorleefd spel de aandacht voortdurend gevangen weet te houden. De 'taal' van Górecki, in al haar verschillende geledingen, wordt in sobere, maar juist daardoor uiterst effectieve retoriek subliem tot uitdrukking gebracht, met de vlammende weerspannigheid, maar ook lyrische intensiteit die daarbij hoort. Dit zijn uitvoeringen die bovendien grote finesse en riante kleurenrijkdom als belangrijke eigenschap hebben. Werkelijk top! index |
|