CD-recensie
© Aart van der Wal, april 2024 |
Ergens in de coronaperiode sprak ik een manager van een (klein) cd-label (dat was overigens niet Jakko van der Heijden van Zefir Records) die mij - vanuit een positieve levenshouding - voorhield dat de enige reële kans op succes wat hem betreft de nichemarkt was omdat zijn producties zich daarin tenminste konden onderscheiden. Meegaan in de maalstroom (hij doelde daarbij op het zogenaamde ijzeren repertoire) kon nooit en te nimmer een optie zijn, omdat er nu eenmaal niet viel op te concurreren tegen de grote labels met hun - wat hij noemde - hun 'fijngeslepen marketingmachinerie'. Het idee dus dat je als klein label alleen boven het maaiveld kon uitsteken door het toch vooral anders te doen. Het is zowel een artistieke als bedrijfsfilosofie die speciaal lijkt te zijn toegesneden op de kleine(re) labels. Wat niet wegneemt dat er altijd wel een tussenweg kan worden gevonden, zoals het Franse Alpha Classics inmiddels ruimschoots heeft bewezen. Dan zijn er de labels die zich hebben toegelegd op de moderne en eigentijdse muziek en daarin een belangrijk marktaandeel hebben weten te veroveren. Misschien minder 'niche' is de derde categorie, de orkesten en ensembles die voor hun (veelal live)-producties een eigen label hebben opgericht, met daaronder toonaangevend het Concertgebouworkest, de Berliner Philharmoniker, het Chicago Symphony Orchestra en het London Symphony Orchestra, Voor de muziekliefhebber betekent dit een veelzijdig aanbod dat ver uitsteekt boven wat gemeenlijk op de vaderlandse concertpodia op de lessenaars verschijnt. Geen wonder dus dat menigeen dienaangaande alleen terecht kan bij de cd of - wat menige theaterproductie betreft - de dvd; of anders wel streaming. De conclusie ligt voor de hand: dat het deze media zijn die in pakweg de afgelopen halve eeuw voor een ware verrijking van het repertoire hebben gezorgd en dat ongetwijfeld zullen blijven doen. Met als 'bonus' dat de verkoopprijs van al dat moois met de inflatie geen gelijke tred heeft gehouden. Integendeel zelfs.Everybody wins zou je dus mogen zeggen. Een aantal kleine(re) Nederlandse cd-labels heeft kracht en inspiratie vooral geput uit het principe van 'zoveel-mogelijk-in-eigen-hand'. Alleen het daadwerkelijk produceren van de cd werd aan daarin gespecialiseerde bedrijven overgelaten, naast - niet altijd! - het grafische werk en de fotografie. De gekozen kleinschaligheid betekent geen grote aanslag op het meestal bescheiden budget. Bovendien blijft het daardoor goed overzichtelijk en is er direct aansprekend contact tussen artiest(en) en label, ook in het opnamedomein (labelmanager en opnametechnicus verenigd in een en dezelfde persoon). Everybody wins. Het in het Zeeuwse Middelburg gevestigde en veelal vanuit de plaatselijke concertzaal (met fraaie akoestiek!) opererende Zefir Records brengt al jarenlang regelmatig cd's uit met repertoire dat zich ver buiten de (bekende) maalstroom beweegt en zowel artistiek als opnametechnisch om door een ringetje te halen zijn. Dat doet de oren spitsen, zeker van degenen die echt verder willen kijken (luisteren) dan de neus lang is. Een aantal ervan hebben we op onze site - lovend! - besproken (en aangezien we geen enkel commercieel belang dienen is onze lof ook échte, welgemeende lof). Het nieuwe album dat mij ten deel viel, Circus Dinogad, riep in eerste instantie meer vragen dan antwoorden op. En dus nam ik het bijgevoegde persbericht ter hand, waaruit ik gemakshalve (en waarom niet) het volgende citeer:
Deze uitgave is tevens het debuutproject van een nieuw collectief dat wordt gevormd door de uit Wales afkomstige alt Hilary Summers, het duo Mike Fentross (theorbe) en Maarten Ornstein (basklarinet), en het niet minder fameuze Dudok Kwartet. Wat we te horen krijgen is een avontuurlijke en fascinerende verkenningstocht langs de grenzen van de barok- en renaissancemuziek, ingewoven traditionals en met als klap op de vuurpijl geïmproviseerde muziek. Het biedt daardoor tevens een andere, zo niet nieuwe kijk op vertrouwde muziek van o.a. William Byrd, John Dowland en Henry Purcell, met als knap bedacht eindstation-in-de-tijd 'jazzfusion' van de Franse violist Jean-Luc Ponty (die eerst met bebop furore maakte, om vervolgens overhelde naar de toen moderne jazz van een Charlie Parker en John Coltrane). Het beeld dat deze cd zo halverwege eerst bij mij opriep was dat van verwarring, in de trant van 'wat heb ik nou'? Er viel wel een soort 'leitmotief' aan te wijzen, of anders wel een zeker raamwerk: het door het programma heen gewoven, nieuwe compositie Seven Deadly Sins, als 'broodkruimels', door zes verschillende componisten getoonzet: Hilary Summers (*1964), Maarten Ornstein (*1967), Marie-Louise de Jong (*1992), Marleen Wester (*1984), Judith van Driel (*1985) en David Faber (*1985), de laatste vier tevens het Dudok Quartet vormend. Hoewel de titel misschien anders doet vermoeden zijn er geen overeenkomsten met het ballet chanté Die Sieben Todsünden uit 1933 van Kurt Weill op een libretto van Bertold Brecht. Wat zou de houding van de luisteraar kunnen zijn? Er is niet meer nodig dan een 'open mind' en de wil om een muzikaal avontuur aan te gaan. En dan kan de beloning niet uitblijven. De ditmaal niet in Middelburg maar in de Waalse Kerk in Amsterdam door Jakko van der Heijden gemaakte opname zal daarbij zeker helpen, want het is wederom een juweeltje. Helaas is het anders gesteld met de toelichting in het boekje, verzorgd door David Faber, want die is nogal karig uitgevallen. De gezongen teksten staan er gelukkig wel allemaal in. Dinogad verwijst naar een Wels slaapliedje, Dinogad's Smock, waarschijnlijk stammend uit de zevende eeuw (track 5), zoals dat ook geldt voor Ar Lan y môr (eveneens Wels, zeventiende eeuw; track 16). Maar afgezien daarvan: het gaat uiteindelijk om de muziek en die blijkt een schot in de roos. index |
|