CD-recensie
© Aart van der Wal, maart 2025 |
Ludwig Daser was een bruggenbouwer tussen de muzikale wereld van de Reformatie en Contrareformatie. Het verklaart ook de theologische diepgang die zijn muziek zozeer kenmerkt. Zijn muzikale nalatenschap omvat tenminste 22 missen, 26 motetten, 33 protestantse koraalzettingen en een Passie. Zijn componeerstijl benadrukte tekstduidelijkheid en artistieke subtiliteit, aangepast aan de liturgische eisen van zowel de katholieke als de protestantse tradities. Uit de bij de cd gevoegde inleiding van Daniel Glowotz komt Ludwig Daser naar voren als een vrij onbekend gebleven, maar wel degelijk belangrijke componist. Zijn relaas heb ik voor u hieronder samengevat. Van de drie componisten en kapelmeesters aan de hofkapel van München in de zestiende eeuw, te weten Ludwig Senfl (1489/91-1543), Ludwig Daser (1526-1589) en Orlando de Lassus (1530/32-1594), is Daser tot op de dag van vandaag de minst bekende gebleven. Dit is misschien verrassend, want hij was het die, tussen Senfl en Lassus in, een beslissende bijdrage leverde aan de ontwikkeling van het koor van de hofkapel van München tot een professioneel ensemble onder hertog Albrecht V van Beieren. Dat Daser en zijn werk na zijn dood snel in vergetelheid raakten, kan hem persoonlijk niet worden aangerekend. Zijn aanzienlijke nalatenschap werd eenvoudigweg overschaduwd door de postume roem van andere componisten, die nog steeds een grotere invloed hebben op onze hedendaagse perceptie van het muzikale landschap van het zestiende-eeuwse Zuid-Duitsland en waarvan Senfl, Lassus en Leonhard Lechner (1553-1606) tot de bekendste behoren. De composities van Daser doen echter qua kwaliteit niet onder voor die van zijn bekendere tijdgenoten. Zijn bewaard gebleven oeuvre omvat tweeëntwintig missen, zesentwintig motetten, drieëndertig protestantse koraalzettingen, twee Magnificats, een passie en verschillende kleinere orgelwerken. Het begin van dit indrukwekkende levenswerk was echter vrij bescheiden. Daser kwam uit een familie van vissers uit München, die als hofleveranciers nauw verbonden waren met de Beierse hertogelijke familie. Hij ontving zijn muzikale opleiding aan de hofkapel van München, eerst als koorzanger en later waarschijnlijk als compositieleerling van Senfl. Na zijn stemwisseling begon hij in 1542 theologie te studeren aan de universiteit van Ingolstadt. In 1550 werd hij teruggeroepen naar de hofkapel van München als tenor en componist, om in 1552 te worden benoemd tot kapelmeester, een functie die hij tien jaar lang bekleedde. Deze periode werd voor hem evenwel overschaduwd door vele moeilijkheden, deels vanwege disciplinaire problemen onder de musici van de hofkapel van München, maar ook vanwege zijn toenemende neiging tot het protestantisme. Het is dan ook niet verrassend dat Dasers lot feitelijk bezegeld werd toen in 1556 Lassus - destijds al internationaal gerenommeerd - werd aangesteld als kapelzanger en componist voor het wereldlijke repertoire aan het hof van München. Dasers eervolle ontslag volgde in 1562, officieel met gezondheidsproblemen als reden. Desondanks bleef Daser ook na zijn vertrek verbonden met zijn voormalige hofkapel. In deze periode kreeg hij de opdracht om zijn laatste drie missen te componeren, grootschalige werken van hoog artistiek niveau, zoals te horen valt in de vijf- tot zesstemmige Missa Pater noster, naast een feestelijk motet voor twaalf stemmen, dat werd uitgevoerd tijdens de legendarisch geworden bruiloft van de Beierse kroonprins, de latere hertog Wilhelm V, in de Frauenkirche van München in 1568. Het feit dat het hof van München opnieuw een belangrijke rol speelde in de laatste grote fase van Dasers carrière, suggereert dat hij zelfs na zijn ontslag een goede relatie onderhield met zijn voormalige werkgevers. Op aanbeveling van kroonprins Wilhelm vertrok Daser begin 1572 naar het hof van Stuttgart, waar hij als kapelmeester in dienst trad van hertog Ludwig III van Württemberg. Aan het begin van die ambtsperiode was de hofkapel van Württemberg weliswaar veel kleiner dan die van de Beierse hertogen, maar zeker niet minderwaardig. Zo had de hofkapel van Stuttgart nog vóór Dasers komst al de overstap gemaakt naar de toen moderne Italiaanse polychorale stijl van akkoordsgewijze compositie. In München componeerde Daser werken voor de katholieke misliturgie, zoals motetten voor de propriumgezangen van de mis en zettingen van de ordinariumteksten in de polyfone stijl van Josquin des Prez en de daaropvolgende generatie Franco-Vlaamse componisten. In Stuttgart daarentegen vereiste de geheel andere liturgie van de protestantse kerkdienst vooral grootschalige motetten en Duitse koraalzettingen. In overeenstemming met de prioriteit van de protestantse liturgie - aarin de verkondiging van de Bijbelse tekst belangrijker werd geacht dan de viering van de sacramenten - worden Dasers werken gekenmerkt door een duidelijke verstaanbaarheid van de tekst en een bijzonder fraaie muzikale stijl. Vanwege zijn werk bij twee hofkapellen die sterk liturgisch georiënteerd waren, is Dasers gehele oeuvre gewijd aan kerkmuziek. Het componeren van liturgische muziek was echter waarschijnlijk voor hem ook een persoonlijke roeping voor Daser, die theologie had gestudeerd. De belangrijkste bron van zijn protestantse koraalzettingen draagt bijvoorbeeld de Latijnse uitspraak: Ubi verbum Dei, ibi adversarii eius (‘Waar het woord van God is, daar zijn ook zijn tegenstanders'). Daser volgde dit adagium zowel als persoon als in zijn muzikale loopbaan, want hij verkoos altijd zijn religieuze overtuigingen boven het zich aanpassen aan de heersende omstandigheden van zijn tijd. Ook zijn composities, met hun hoge kwaliteit en symbolische verwijzingen naar de theologie van hun teksten, getuigen van zijn status als uitmuntend kerkmusicus. Net als Dasers gehele leven en werk, dat zich bewoog tussen de tegengestelde polen van het lutherse hof van Stuttgart en het katholieke hof van München, weerspiegelen zijn geestelijke composities voor verschillende geloofsrichtingen de tijd waarin hij leefde. Ze dienden uiteenlopende muzikale behoeften in het Zuid-Duitsland van de tweede helft van de zestiende eeuw. Zonder zijn bemiddelende rol tussen de kerkmuzikale tradities van de Reformatie en de Contrareformatie zou de grote verscheidenheid aan genres en muzikale stijlen in zijn werk ondenkbaar zijn geweest, en zonder zijn integriteit als theoloog, componist en kapelmeester zou de hoge kwaliteit van zijn werken niet mogelijk zijn geweest. Dit alles dwingt bewondering af voor een muzikale persoonlijkheid die erin slaagde de tegenstrijdige kerkmuzikale tradities van zijn tijd te overbruggen en wiens werken tot op de dag van vandaag nieuwe en verrassende inzichten blijven opleveren. Dat geldt ook voor dit album dat inderdaad een fascinerende kijk biedt op deze zo verrassende muziek in uitvoeringen die iedere vorm van kritiek glansrijk doorstaan. Want dit is niet de eerste cd van het vocaal ensemble Cinquecento, gespecialiseerd in de renaissancekunst, dat ik hier bespreek. Ook eerdere uitgaven blonken uit in vlekkeloze koorzang met zijn volmaakte intonatie en stembalans, kristalzuivere intervallen en veel aandacht voor het spirituele affect. Bij deze muziek past kerkakoestiek en mede dankzij de fraaie opname heeft Cinquecento voor de liefhebber wederom een belangrijke stap gezet in de verdieping van dit zo bijzondere renaissance-repertoire. index |
|