CD-recensie
© Aart van der Wal, augustus 2024 |
Het is een van de artistieke basiskenmerken: goed programmeren. Op IT-gebied kunnen we dat heel goed, maar in het muziekbedrijf is dat helaas maar zo zo (of zelfs uitermate slecht). Gelukkig lukt dat op cd door de bank genomen veel beter, zoals dat ook geldt voor dit album, uitgebracht door het Zwitserse Claves: samenhang maar ook contrast, daar gaat het om, in deze muziek van drie tijd- en tevens landgenoten: Rebecca Clarke (1886-1979), Benjamin Britten (1913-1976) en York Bowen (1884-1961). De Altvioolsonate van Clarke (er is zelfs een stichting aan haar gewijd: de Rebecca Clarke Society, wat haar belang als componiste alleen maar onderstreept) dateert uit 1919 en was speciaal bestemd voor deelname aan een compositiewedstrijd die op het nippertje door Ernest Bloch werd gewonnen, met Clarke wel als tweede. Wat daarbij een rol heeft gespeeld? Dat zij een vrouw was: dat uitgerekend een vrouw een dergelijk formidabel werk kon componeren viel buiten de conservatieve horizon van de juryleden. Wat niet wegneemt dat het stuk toch de wereld is overgegaan en door een groot aantal topmusici op hun repertoire is genomen. Er zijn ook arrangementen van gemaakt, zoals dat voor cello en piano (ik besprak hier een uitvoering van deze versie). Benjamin Britten schreef zijn Lachrymae, Reflections on a song by John Dowland, in 1950 voor de beroemde altviolist William Primrose. Die was er niet echt blij mee: hij vond er te weinig drama en fantasie in, in plaats van een veel breder klankpalet, dat hij met expressieve penseelstreken gestalte had kunnen geven. Nu moest hij het doen met een variatiewerk met een sterk verschillend, vooral verhalend en dichterlijk karakter. Het slotstuk, York Bowens Fantasie in F, ontstond in 1918 en uitgevoerd door een violist die toen wereldfaam genoot: Lionel Tertis. Hij zou ook als pedagoog grote bekendheid verwerven. Wat de Fantasie vooral aantoont is dat Tertis een groot virtuoos op de altviool moet zijn geweest, speciaal daarop toegesneden door Bowen die, het komt er eveneens duidelijk in naar voren, grote bewondering moet hebben gekoesterd voor de muziek van Johannes Brahms. In zekere zin is met dit slotstuk de cirkel rond: Clarke schreef haar sonate in 1919, Bowen in 1918. Niet alleen het spel van Markova maakt zowel technisch als idiomatisch diepe indruk, ook haar partners, de pianisten Irene Puccia en Alla Belova (in de Fantasie) doen in dit opzicht zeker niet voor haar onder. index |
|