CD-recensie
© Aart van der Wal, juni 2025 |
De tijdgeest laat zich niet reconstrueren. Wie daarin gelooft, gelooft in sprookjes. Er kan wel een serieuze poging worden ondernomen om er zo dicht mogelijk bij te komen, al laat dat nu eenmaal veel vragen onbeantwoord. Van de pianist Naum Grubert tekende ik eens lang geleden eens op dat iedere nieuwe tijd haar eigen perspectief kent en dat die voor de musicus slechts relevant kan zijn als zij spiritueel is verbonden met de tijd waarin de muziek ontstond. In het tekstboekje heeft de Franse klavecinist van Amerikaanse origine Justin Taylor (Angers, 1992) het over zijn passie voor historische toetsinstrumenten. Hij streeft ernaar om bij het repertoire dat hij speelt het meest geschikte instrument uit die tijd te kiezen. Dat geldt bijvoorbeeld ook voor Chopins préludes, die althans deels zozeer zijn verbonden aan de pianino, de staande piano van de Franse bouwer Camille Pleyel, zoon van Ignace Pleyel, in 1807 de oprichter van Pleyel et Cie. Taylor: ‘Zoals we weten, schreef Chopin aan de piano – we kunnen ons voorstellen hoe de préludes onder zijn vingers vorm kregen op zijn pianino, reagerend op zijn unieke toucher en gevoel voor klankkleuren.' De drijfveer voor deze opname kwam eruit voort: de zo sterke band tussen een aanzienlijk deel van dat oeuvre en dit specifieke pianomodel dat vandaag de dag volledig in vergetelheid is geraakt, maar toentertijd echt anders was dan andere piano's uit dezelfde periode. Taylor: ‘Ik wilde de ongelooflijke klank van dit instrument laten horen, en de unieke dialoog laten ervaren die bestaat tussen een muziekwerk en een instrument. Het is een heel intiem project, dat zich bij uitstek leent voor de aandachtige luisterervaring die een opname kan bieden.' Chopins pianino is er gelukkig nog steeds, in Valldemossa, het pittoreske bergdorpje op het Spaanse eiland Mallorca, dat vooral bekend is geworden dankzij het kartuizerklooster (La Cartuja de Valldemossa), waar Chopin en George Sand in de winter van 1838-1839 waren neergestreken. De combinatie van historische charme, groene valleien en culturele betekenis heeft het dorpje tot een geliefde bestemming voor toeristen en muziekliefhebbers gemaakt.
Die pianino is echter al die jaren vrijwel onaangetast gebleven en uiteindelijk uitgemond in een onspeelbare staat. Het instrument heeft waarschijnlijk in al die jaren uitsluitend als tentoonstellingsobject gediend. Taylor heeft zich er in ieder geval niet aan gewaagd en gekozen voor een wel nog te restaureren exemplaar van slechts enige maanden jonger, met dezelfde karakteristieke eigenschappen. Taylor: ‘We konden aan de hand van de bewaarde werkplaatsgegevens de geschiedenis van de Pleyel-instrumenten napluizen. Die brachten ons op het spoor van het voor deze opname gebruikte instrument, met vakmanschap en liefde gerestaureerd door Olivier Fadini. Het bereik is zes-en-een-half octaaf, het frame is van hout en de fraaie resonantie komt vooral voort dankzij de vrij kleine dempers. De discant klinkt betoverend, fluwelig en enigszins omfloerst, door Liszt omschreven als "zilverachtig en gesluierd".'
Volgens Taylor is het mechaniek zeer soepel, de hamertjes zijn licht, met slechts twee snaren per toets. Doordat het een staande piano is, bereikt het geluid je direct, wat bijdraagt aan een gevoel van direct contact tot het instrument. Al deze eigenschappen maken het tot een piano zonder stressverschijnselen, wat een grote klankflexibiliteit mogelijk maakt: een instrument om thuis op te werken, maar ook om makkelijk mee te reizen. Dit model pianino – dat slechts enkele jaren werd geproduceerd, tussen ongeveer 1835 en 1842 – is het resultaat van een haast wonderbaarlijk evenwicht tussen articulatie en rondheid van toon. Waarschijnlijk genoot het om die reden, én vanwege het gemakkelijke en moeiteloze spelgevoel, grote populariteit onder zowel amateurs als professionele musici. Er bestaan prenten waarop Chopin lesgeeft aan dit instrument, evenals een daguerreotypie van Robert en Clara Schumann met precies zo'n pianino. Ook Bellini bezat er een. In zekere zin belichaamt het volgens Taylor de melancholieke stem van de componisten uit die periode.'
Taylor heeft het gelijk aan zijn kant wanneer hij stelt dat zowel instrument als repertoirekeuze wat deze cd betreft in overeenstemming is met de préludes die Chopin op de op de pianino gecomponeerde. Op 22 januari 1839 schreef de componist vanuit Mallorca aan Camille Pleyel: ‘Ik stuur je eindelijk mijn préludes (nr. 2, 4, 5, 9, 10, 14, 16 en 18 AvdW), die ik op jouw pianino heb voltooid.' Taylor heeft daaraan de préludes toegevoegd die naar zijn gevoel het beste passen bij de klankkleur van het instrument (nr. 1. 3, 6, 7, 8, 13, 15, 20 en 23). In diezelfde geest heeft hij een selectie gemaakt uit Chopins oeuvre van études, nocturnes en mazurka's. Taylor: ‘De unieke klank van deze piano voert ons binnen in Chopins persoonlijke wereld. We weten dat hij er de voorkeur aan gaf om voor vrienden in zijn salon te spelen, in plaats van op te treden in de grote concertzalen van de wereld.' Ook Bellini's beroemde aria Casta Diva uit Norma is – niet in Chopins maar in Taylors arrangement – op dit album vertegenwoordigd. En terecht, want Chopin was een groot bewonderaar én vriend van deze Italiaanse componist (bovendien was deze, zoals we eerder zagen, in het bezit van een pianino van Pleyel). Taylor koos voor een aanpassing van het melodische lijnenspel naar eigen smaak en kunde. Waarom hij daartoe is overgegaan wordt in het boekje niet toegelicht, maar een feit is wel dat door musicologen wordt getwijfeld aan het aan Chopin toegeschreven arrangement voor piano solo. Al is het wel zeker dat hij rond 1831 een versie voor zangstem en piano heeft gemaakt, mogelijk ingegeven door zijn bewondering voor de sopraan Pauline Viardot. Chopins auteurschap van de versie voor piano solo staat niet vast en is waarschijnlijk van (veel) later. Wel staat vast dat Chopin binnen de kaders van de rijk versierde Italiaanse vocale stijl als arrangeur een ware meesterproef heeft afgeleverd, duidelijk geënt op de zangerige en betoverende klankeigenschappen van met name de pianino. Er was overigens niets op tegen geweest om die ‘betwiste' versie eveneens op dit album onder te brengen. Met een tijdsduur van nog geen vijf minuten had dat gemakkelijk gekund. Taylor licht zijn pianospel zelf toe: ‘Het belangrijkste is dat je niet te veel verlangt. Meer gewicht of intensiteit maakt het spel niet mooier of meer resonanter. Fysiek moet je een soort ingehouden elasticiteit hebben, zonder een bepaalde grens te overschrijden, om de schoonheid van de klank te behouden. Daarom heb ik ervoor gekozen om niet alle préludes op te nemen — sommige zijn vrij flamboyant en vragen om een expressievere piano. Voor de overige werken maken een lichte aanslag en de mechanische soepelheid van het instrument het spel juist gemakkelijker.' Het grootste verschil met de moderne piano zit waarschijnlijk in het gebruik van het rechterpedaal: de natuurlijke resonantie van de rechtopstaande pianino maakt het vaak mogelijk om te spelen zonder pedaal — zonder dat het droog klinkt. In de préludes noteert Chopin zijn pedaalaanwijzingen uiterst nauwkeurig, tot op de achtste noot. Eerst op de pianino krijgen dergelijke aanwijzingen hun volle betekenis. Taylor toont zich in deze Chopin-miniaturen een fenomenale vertolker die niet alleen het instrument tot in de vingertoppen beheerst, maar daarbij ook de expressieve lagen op meesterlijke wijze weet aan te boren. Dit is spel waarvan zowel intimiteit als onweerstaanbare betovering afstraalt en waarbij het ritmische element niet in een (te) strak keurslijf is gevat, wat ook in Taylors bewerking van Bellini's Casta Diva optimaal tot uitdrukking komt. Maar wat zou het hebben betekend in het geval van een matige opname of een matig presterende pianotechnicus? Geen zorg: het is allemaal uiterst verzorgd en zo komt het ook uit de luidsprekers. Schitterend! index |
|