CD-recensie
© Aart van der Wal, april 2025 |
De musicologe Catherine Cessac schreef een boeiende toelichting, waaruit ik heb geciteerd in Nederlandse vertaling. 'Op zaterdag 28 juni 1698 vermelden de registers van de Sainte-Chapelle in Parijs het volgende voorval.'
Vormelijke, maar duidelijke taal omtrent een aanstelling die een loopbaan bekroonde die ver verwijderd was gebleven van welke officiële functie aan het Franse hof ook, maar die wel rijk was aan allerlei andere functies in diverse delen van de hoofdstad (zoals bij het Hôtel van Mademoiselle de Guise, bij de Comédie-Française, de kerk Saint-Louis des Jésuites aan de rue Saint-Antoine en hun College Louis-le-Grand aan de rue Saint-Jacques). Maar ook een loopbaan die meer dan vijfhonderd werken omvatte in alle denkbare genres, zowel seculier als geestelijk. Het Île de la Cité, zetel van de koninklijke macht voordat deze in de veertiende eeuw naar het Louvre verhuisde, was de locatie van het Palais waar de koning en zijn hof verbleven, maar dat later tot Parlement werd omgedoopt en uiteindelijk tot het Palais de Justice (gerechtshof). In 1248 wijdde koning Lodewijk IX de Sainte-Chapelle in om de Doornenkroon en andere relikwieën van Christus' Passie, teruggebracht van de Kruistochten, onder te brengen. Deze kapel van de koningen van Frankrijk was door een galerij verbonden met het Palais, wat de koning en zijn familie vanuit hun appartementen directe toegang gaf tot de bovenkapel. Van de Middeleeuwen tot de Revolutie was het een belangrijk muzikaal centrum. De functie van muziekmeester aan de Sainte-Chapelle was toen een van de meest begeerde functies waar een musicus naar kon streven, na die van de Chapelle Royale. Hij woonde binnen de muren van het Palais, net als de organist, die gedurende de vijf jaar dat Charpentier de functie bekleedde, Marin de La Guerre was, echtgenoot van de befaamde Élisabeth Jacquet. Toen Marc-Antoine Charpentier ((1643-1704) de Sainte-Chapelle betrad, was de structuur sinds de inwijding van het gebouw grotendeels onveranderd gebleven. Onder toezicht van de thesaurier, de schatkistbewaarder, was er een groot aantal kanunniken, kapelaans, geestelijken, kosters, ordedragers, beambten enz. aan verbonden. Aan het eind van de zeventiende eeuw telde het koor, afhankelijk van het jaar, tussen de vijf en acht gewone kapelaans, tussen de zes en twaalf gewone geestelijken, naast acht koorknapen. Samen met Notre-Dame was het een van de twee grootste koorscholen in Parijs. Het viel onder de verantwoordelijkheid van een cantor, tevens plaatsvervanger van de thesaurier. Hem was in het bijzonder de leiding over het koor toevertrouwd, al was het de kapelmeester die de uitvoeringen dirigeerde. Zijn taken omvatten tevens het leveren van nieuwe composities en het onderwijzen van de kinderen in solfège, gregoriaans, contrapunt en zangtechniek. Elk jaar werd het parlement geopend met de viering van de Messe du Saint-Esprit (Heilige-Geestmis), bekend als Messe Rouge (Rode Mis) vanwege de scharlaken gewaden die de magistraten droegen. De datum was vastgesteld op de dag na Sint-Maarten, 12 november. De ceremonie vond plaats in de 'Grande Salle' van het Palais, in de kapel die was gewijd aan Sint-Nicolaas en die volgens de Variétés historiques, physiques et littéraires, ou recherches d'un savant (Parijs, 1752) werd gebruikt voor de dienst op de dag na Sint-Maarten als voor de twee feesten van Sint-Nicolaas, en om elke dag twee missen in het Palais te vieren. De Rode Mis werd gevierd door een bisschop en de Musique de la Sainte-Chapelle, volgens een onveranderlijk ceremonieel waarin werd retorische en muzikale welsprekendheid wedijverden met pracht en praal. Opgetekend in de Variétés historiques: 'Op weg naar de offerande maakt de Eerste President talrijke buigingen naar het altaar, de geestelijkheid en zijn gezelschap, en doet hetzelfde op de terugweg; het wierookritueel volgt dezelfde volgorde als deze buigingen.' De religieuze viering was bedoeld om de banden tussen parlement en kerk, rechtspraak en religie te bevestigen. De Mercure galant vermeldt de aanwezigheid van Charpentiers muziek op drie gelegenheden, voor het eerst in 1698:
Dan in 1699:
Helaas vermeldt de Mercure niet welke werken werden uitgevoerd. De enige zekerheid die we daarover hebben betreft alleen het Motet pour une longue offrande, met als oorspronkelijke titel Motet pour l'offertoire de la Messe Rouge, het resultaat van het samenvoegen van verschillende fragmenten uit meerdere psalmen. De tekst verhaalt over Gods oordeel, Zijn toorn en Zijn barmhartigheid, en over de gerechtigheid en vrede die daaruit voortvloeien — een goddelijke transpositie van de menselijke rechtspraak zoals die door het parlement werd uitgevoerd. Er is geen mis opgedragen aan de Heilige Geest die door Charpentier is gecomponeerd en bewaard gebleven; er bestaat slechts een spoor van een niet overgeleverd 'Introït van een mis voor de Heilige Geest' (opgetekend in 1726 in Mémoire des ouvrages de musique latine et française de défunt M. Charpentier). In een andere vorm, die van een heilige geschiedenis, maakt Judicium Salomonis (“Het Oordeel van Salomo”) hetzelfde punt en verwelkomde de terugkeer van het Parlement in 1702. Hoewel het Motet pour une longue offrande oorspronkelijk expliciet bedoeld was voor de mis bij de opening van het Parlement, wijst de nieuwe titel op een andere bestemming, hetzij in het Palais, hetzij in de Sainte-Chapelle. Het is moeilijk de exacte datum van compositie vast te stellen, of die van de Assumpta est Maria -mis. Enkel de datum van het afschrift kan worden bepaald, op basis van het gebruikte papier en het handschrift. Op basis van deze elementen lijkt het erop dat beide werken zijn gecomponeerd en gekopieerd kort na Charpentiers aankomst aan de Sainte-Chapelle, tussen de zomer van 1698 en het voorjaar van 1699. Assumpta est Maria, Missa sex vocibus cum simphonia is Charpentiers laatste mis, mogelijk opgedragen aan de Maagd Maria, hetzij ter gelegenheid van Maria Tenhemelopneming op 15 augustus, hetzij als verwijzing naar een bestaande gregoriaanse melodie. Charpentier toont hierin zijn meesterschap in contrapunt, met een zesstemmig koor dat een enorme rijkdom aan polyfone klanken etaleert. De structuur van de mis benadrukt zowel het expressieve als harmonische raffinement. Het Motet pour une longue offrande is een lofzang over gerechtigheid en goddelijke genade. Ook in dit werk is sprake van instrumentale weelde en inventief contrapunt, maar het wordt evenzeer gekenmerkt door de dramatische opbouw . Het motet eindigt met 'Justitia et pax', een terugkerend thema dat de monumentaliteit van deze compositie nogmaals bekrachtigt. Charpentiers vernieuwende benadering van het Franse motet komt ook in dit motet sterk tot uitdrukking. Zijn overlijden in 1704 zette echter definitief een streep onder de verdere ontwikkeling van zijn stijl. Voor zover ik het oeuvre van Charpentier ken, ben ik geen werk van hem tegenkomen dat niet een en al muzikale schittering uitstraalt. Daarop maken de vier op dit nieuwe album samengebrachte composities geen uitzondering op. Waarbij het van de samenstellers een uitstekende gedachte was om van de mis het Sanctus niet na het Credo te positioneren, maar eerst na het - als instrumentaal intermezzo dienende - Concert pour quatre parties de violes (H 545). Aan het de mis afsluitende Agnus Dei gaat het Tierce en taille du premier livre d'orgue van Louis Marchand (1669-1732) vooraf. Daarmee is een liturgisch raamwerk gecreëerd dat vanuit historisch perspectief niet alleen verantwoord, maar ook fascinerend en vol afwisseling is. Dat het op deze cd zo fris klinkt komt onder meer door de jonge stemmen in de dessus-partijen: anders dan het Choeur Marguerite is Maîtrise Marguerite samengesteld uit jongens en meisjes, waarvan er twee als solist optreden: Louise Champion en Nicolas de la Fortelle, beiden dessus. Eerstgenoemde is tevens de solist in O salutaris hostia en het strikt heldere karakter van haar stem verricht ook hier wonderen. Dat brengt mij op de uitvoering als geheel waarin zangers en instrumentaal ensemble uitmunten in stemzuiverheid, stembalans en precisie. Het gehele ensemble, waaronder ook het orgelspel van Gaétan Jarry, toont grote affiniteit met dit zo bijzondere repertoire. Spiritualiteit en bevlogenheid zijn twee andere belangrijke kenmerken van deze, vanuit de historiserende uitvoeringspraktijk gevormde, vertolkingen. Ook de opname mag er zijn: gedetailleerd, maar tevens warm en evenwichtig. index |
|