CD-recensie
© Aart van der Wal, oktober 2023 |
Toen het na nauwelijks drie jaar levenskracht in 1921 al gedaan was met de in 1918 door Arnold Schönberg in Wenen in 1918 opgerichte 'Verein für musikalische Privataufführungen' hadden er in die periode in totaal 118 concerten plaatsgevonden, waaronder naast de uitvoering van 154 eigentijdse composities een groot aantal bewerkingen voor kamermuziekbezetting van grote orkestwerken. De voornaamste reden van dat laatste: er was geen symfonieorkest voorhanden of bereid om ze in hun originele gedaante uit te voeren, door gebrek aan geld of uit desinteresse van de zijde van de musici én het grote publiek. U kunt er hier heel wat meer over lezen. Tijdens een van die 'Privat-concerten' klonk Bruckners Zevende symfonie, met op het podium niet meer dan tien musici. Muziekuitgever Breitkopf & Härtel verzorgde er later een partituur van, in het arrangement van de hand van Hanns Eisler (delen 1 en 3), Erwin Stein (deel 2) en Karl Rankl (deel 4), gedrieën ijverige leerlingen in de compositieklas van Schönberg in Mödling. De bezetting: klarinet, hoorn, harmonium, pauken (ad libitum), pianoduet, twee violen, altviool, cello en contrabas. Het Linos Ensemble zorgde op het Capriccio-label voor de meest succesvolle discografische vereeuwiging. Van een bewerking van Bruckners Zesde symfonie is het - voor zover we althans weten - in die tijd maar ook (veel) later evenwel nooit gekomen., misschien te verklaren door het aanmerkelijk minder 'populaire' karakter van het werk, dit in tegenstelling tot de Zevende, die samen met de Vierde nog steeds het hoogst op de 'Bruckner hitlijsten' genoteerd staat.
Waarom anno nu een kamermuzikale versie van de Zesde, in de bewerking van Rolf Verbeek? Hij licht het in het boekje zelf toe:
Er gaat vrijwel geen dag voorbij of ergens staat wel een van die 'reuzenslangen' van Bruckner op het concertprogramma. En wie niet in de gelegenheid is om zo'n concert te bezoeken zal ongetwijfeld wel zijn toevlucht nemen tot de radio of de discografie. 'Geen dag zonder Bach' kan evengoed worden getransformeerd naar 'Geen dag zonder Bruckner', al is diens oeuvre minder 'onuitputtelijk' dan dat van Bach. Natuurlijk weet Verbeek dat ook en daarom werpt hij zich op als pleitbezorger van een afdaling naar dat cellulaire niveau, met als voornaamste doel een betere 'verstaanbaarheid' van Bruckners taal. Edoch...Bruckners sonoriteiten zijn er in het geheel niet voor bedoeld om de luisteraar (uiteraard wel de musicus) aldus te laten afdalen. Voor alle duidelijkheid: daar is - om het eenvoudig te houden - het symfonisch concept niet naar. Bovendien: aan het feit dat Verbeek alleen in kamermuzikaal verband de kans heeft om de Zesde te dirigeren heeft de luisteraar feitelijk geen boodschap. Verbeeks beide argumenten zijn goed bedoeld, maar houden op de keper beschouwd geen steek. Echter...dat laat onverlet dat wie er op deze wijze kennis mee wil maken zich verzekerd weet van achtereenvolgens een uitstekende bewerking (Verbeek kent 'zijn' Bruckner, onmiskenbaar), een uitstekende uitvoering - uiteraard binnen de gegeven kamermuzikale context - en een opname die klinkt als een klok. index |
|