|
CD-recensie
© Aart van der Wal, november 2015
|
Brahms: Vioolconcert in D, op. 77
Bartók: Vioolconcert nr. 1 Sz 36
Janine Jansen (viool), Orchestra dell'Accademia Nazionale di Santa Cecilia (Brahms) & London Symphony Orchestra o.l.v. Antonio Pappano (Bartók)
Decca 4788413 • 59' •
Opname: 21, 23-24 februari 2015, Santa Cecilia, Rome (live) en 26 augustus 2015, Walthamstow Assembly Hall, Londen (Bartók)
|
|
|
Jarenlang was er slechts sprake van 'het' Vioolconcert van Béla Bartók, dat zijn première beleefde op 23 maart 1939 in.Amsterdam, met Zoltán Székely en het (toen nog niet Koninklijk) Concertgebouworkest geleid door Willem Mengelberg. Die unieke gebeurtenis is - wonder boven wonder - voor het nageslacht bewaard gebleven en is zelfs op cd verschenen, zij het dat de geluidskwaliteit van de oorspronkelijke verdoeking op glasplaten uiteraard is gestoeld op de toenmalige technische 'stand der dingen'.
Een 'nieuw' Vioolconcert
In 1958 waren het de violist Hans Heinz Schneeberger en de dirigent en mecenas Paul Sacher die met een 'nieuw' Vioolconcert van Bartók het concertpodium betraden. Geen zoals gebruikelijk drie- maar tweedelig werk, waarin Bartóks verliefdheid op zijn landgenote Stefi Geyer in vrijwel iedere vezel van het stuk tot uitdrukking komt. Hij schreef het concert in 1907/08 voor een groot violiste, want Stefi was niet alleen bloedmooi maar ook bijzonder getalenteerd (ze had zich als dreumes al aan het vioolspel overgegeven). Bartók was niet de enige wiens hoofd door Stefi's verschijning op hol was geraakt: ook zijn Zwitserse collega Othmar Schoeck schreef speciaal voor haar een Vioolconcert.
Stefi was negentien toen Bartók aan zijn Vioolconcert begon. Een officieel opusnummer ontbreekt omdat het stuk pas werd gepubliceerd na naar dood. Ze overleed in Zürich op 11 december 1956, Bartók in New York op 26 september 1945.
Het is dus uiteindelijk bij die twee delen gebleven. Van een voltooid derde deel kwam het niet meer nadat Stefi de smoorverliefde Bartók in de kou had laten staan. Dat neemt niet weg dat ondanks die 'slechts' twee delen het Vioolconcert een volkomen afgeronde indruk maakt en wat dat betreft best vergeleken mag worden met een vergelijkbaar fenomeen: Schuberts 'Unvollendete' symfonie (waarvan nog steeds niet duidelijk is of de componist nog meerdere delen had willen voltooien, maar dat het er om onnaspeurbare redenen niet meer van is gekomen). Gelukkig verschijnt het werk de laatste jaren steeds meer op het repertoire en lijkt de tijd niet ver meer dat het in populariteit kan wedijveren met het Tweede vioolconcert. Het zijn immers twee 'echte' vioolconcerten. Niks jeugdwerk, dat Eerste, zoals hier en daar achteloos wordt neergeschreven.
Tegen de viool?
Het Brahms-concert behoeft in feite geen nadere introductie: het maakt deel uit van het repertoire van vrijwel iedere topviolist(e) en al zo vaak uitgevoerd en opgenomen dat het onmogelijk is om daaraan nog iets nieuws toe te voegen. Evenals de in dezelfde periode gecomponeerde Tweede symfonie - evenals het Vioolconcert in de D-groot genoteerd - is het een in essentie lyrisch werk dat desondanks op sommige punten 'tegen de viool' lijkt te zijn gecomponeerd, met zijn vele niet bepaald violistieke passages met zijn vele dubbelgrepen en staccato-effecten. Het heeft de populariteit van het stuk niet in de weg gestaan, integendeel zelfs.
Na zijn Italiaanse reis (hij liet bij die gelegenheid zijn baard staan) ging het in de warme zomer van 1878 in het zonovergoten Pörtschach, waar hij een vakantiewoning had betrokken, te rade bij zijn goede vriend, de vermaarde violist Joseph Joachim over de compositie van een vioolconcert. Dat Brahms zich veel gelegen heeft laten liggen van Joachims ongetwijfeld goed bedoelde technische adviezen lijkt niet het geval te zijn geweest, al zullen er ongetwijfeld enige suggesties door Brahms zijn overgenomen. Zoveel is zeker dat de toevoeging 'ma non troppo vivace' aan de oorspronkelijke tempo-aanduiding Allegro giocoso in de finale van Joachim afkomstig is..
Brahms' Vioolconcert werd voor het eerst uitgevoerd op 1 januari 1879 in Leipzig, met Joseph Joachim als solist en Brahms zelf als dirigent. Het concert verliep nogal rommelig, met een verre van fitte solist en de geleidelijk afzakkende broek van de dirigerende Brahms - het loodgietersdecolleté van de zich voorover buigende dirigent zal bij het publiek ongetwijfeld voor hilariteit hebben gezorgd. Brahms had evenals zijn grote collega Anton Bruckner geen enkele belangstelling voor kleding, laat staan voor goed zittende kledij. Hij zag er niet tegenop om een stropdas als broekriem te gebruiken...
Waar Bartók twee delen wel welletjes vond, dacht Brahms in eerste aanleg zelfs na over maar liefst vier delen, met een volbloed Scherzo en Andante (het werd een Adagio, later door hem als 'zwak' betiteld!) als middendelen. Het Scherzo kreeg, later aangepast, een plaatsje in het Tweede pianoconcert en is gelukkig dus niet verloren gegaan.
In tegenstelling tot het Eerste vioolconcert van Bartók is het Vioolconcert van Brahms duidelijk symfonisch van karakter, met aan de basis ervan een lange orkestrale inleiding die in de kern al elementen bevat van het Adagio en de folkloristisch getinte finale. Het symfonische discours moet Brahms al van Beethoven hebben afgekeken. ook diens Vioolconcert kent een lange inleiding waarin de violist zich rustig kan voorbereiden op de immens lastige openingscadens die de componist voor hem in petto heeft. In de vioolconcerten van bijvoorbeeld Mozart. Bruch en Mendelssohn loopt dat bepaald anders.
Gepassioneerd en klassiek
Brahms' Vioolconcert laat zich niet al te gemakkelijk bedwingen. Wie de focus richt op oppervlakkig violistiek vertoon, mist de warmbloedige, gepassioneerde polsslag van het werk, terwijl daarentegen de nadruk op dat romantische karakter de hechte structuur van het stuk niet ten goede komt, en met name niet van het openingsdeel. Wie de moeite neemt om naar oude(re) opnamen te luisteren (Spotify is wat dit betreft zo ongeveer ideaal), herkent dat onmiddellijk: veel uitvoeringen gaan mank onder overdreven rubati en accelerandi of een te traag tempo (met als gevolg dat er niet eens zoveel onderscheid wordt gecreëerd tussen het basistempo Allegro non troppo en het Adagio van het daarop volgende deel). Kortom, wie het goede evenwicht vindt tussen vorm en inhoud van het werk heeft al veel gewonnen. Het moet er gewoon zijn, de combinatie van gepassioneerde romantiek en de eigenschappen van klassieke vorm. Binnen dit concept vallen dan tevens de tempi bijna als vanzelfsprekend op hun plek. Dat voorkomt bovendien een al te gespannen slotapotheose, vaak in overdrive, wanneer het 'allegro ma non troppo' met teveel stretto naar het presto tuimelt, waarna het voorgeschreven rubato niet meer het effect sorteert dat de componist voor ogen moet hebben gehad.
Maar niet alleen voor de solist liggen objectiviteit en subjectiviteit dicht bij elkaar. Ook de dirigent moet deksels oppassen dat hij in het spoor blijft en zeker omdat hij het doorgaans is die aan het begin de basispuls van het gehele werk bepaalt en het thematisch materiaal als een warm maar goed geknoopt tapijt aan de voeten van de solist dient te leggen. Brahms' concept is in orkestraal opzicht heel wat veeleisender dan dat van zijn tijdgenoten: de traditionele rol van een traditioneel korte orkestrale begeleiding is ingewisseld tegen die van volledige participatie in de ontwikkeling van dat thematisch materiaal. Die kunst zal Brahms ongetwijfeld van zijn grote voorganger Beethoven hebben afgekeken.
Het Brahms-concert is - ik zei het al - talloze malen opgenomen en dus moet onherroepelijk de vraag gelden of de daarin verankerde klassiek getinte' hartstocht en gloed nieuw elan aan het stuk geeft, de luisteraar weet te boeien en te ontroeren. Op een andere manier, maar net zo essentieel geldt dat voor het Bartók-concert, waarin de brisante overmoed (Bartók was toen 27) overigens indrukwekkend in bedwang wordt gehouden. Dat is ook wat de beide concerten met elkaar verbindt:: de romantische passie die door beide componisten (Brahms was overigens niet verliefd!) in artistiek opzicht meesterlijk wordt gedoseerd en aldus beheerst,
Veel kaf onder het koren
Dat in de overvloedige discografische geschiedenis van het Brahms-concert veel kaf onder het koren schuilt zal niemand verbazen, maar dat tot dat kaf zelfs zeer grote violisten gerekend moeten worden, zal misschien wel enigszins verbazen. Hoe goed Janine Jansen in dit repertoire is blijkt wel uit een tamelijk willekeurige vergelijking met - ik zal niet al te diep de geschiedenis induiken - coryfeeën als Nathan Milstein, Pinchas Zukerman, Isacc Stern, Henryk Szeryng en Zino Francescatti. Simpel samengevat: waar Janine Jansen zegeviert, stellen zij teleur, en dan heb ik het over het topsegment in de violistiek. Dat neemt niet weg dat iedereen wel zijn eigen voorkeur(en) zal hebben. Zelf ben ik min of meer 'vergroeid' geraakt met de uitvoering door twee 'structuurreuzen', David Oistrach en Otto Klemperer, door EMI's Walter Legge opgenomen in 1960 vastgelegd in de Parijse Salle Wagram, met het orkest van de Franse radio-omroep (klik hier voor de details). Het is een volmaakt toonbeeld van juiste evenredigheid, in een ferm uitgezet discours waar met meesterhand wordt gelaveerd tussen indrukwekkende monumentaliteit en parelende romantiek. Zo is het in wezen ook met de fameuze RCA-opname met Jascha Heifetz op zijn best (met zijn kenmerkende helderheid en ongekende articulatie), en met een onverstoorbare Fritz Reiner op de bok.
Hoe populair Brahms' Vioolconcert ook vandaag nog steeds is blijkt uit de vele eigentijdse opnamen van het werk, waarvan een aantal ook op onze site zijn besproken: Batiashvili/Thielemann, Chang/Masur, Faust/Harding, Kavakos/Chailly, Repin/Chailly, Mullova/Abbado, Tetzlaff/Dausgaard en Znaider/Gergiev. Niet meer dan het topje van de ijsberg
De ware kern
Wat zijn de kenmerken van het spel van Janine Jansen in zowel het Bartók- als het Brahms-concert? Dat haar violistiek verbluffend goed is, weten we natuurlijk al lang, maar wat in haar visie op deze concerten vooral treft is de onweerstaanbare mix van frisheid en verdieping, afwisselend flamboyante en verinnerlijkt, met een stralende, geadelde toon die onmiddellijk doet vergeten hoe moeilijk deze muziek in technisch opzicht is. Janine gunt ons een blik áchter de noten, in buitengewoon sfeervolle vertolkingen die niet zonder bravoure de ware kern van deze muziek blootleggen, zowel berekenend (dat moet ook!) als intuïtief. Dat er - zoals in het Adagio van het Brahms-concert - soms duidelijk waarneembare schaduwen voorbijglijden past bij haar visie op deze muziek. Precies, transparant, zuiver, genuanceerd en verbeeldingsvol zet zij beide concerten neer, ideaal gefraseerd en zich voortdurend rekenschap gevend wat er nog moet komen. Janine kijkt vooruit, zoals ook een Herman Krebbers placht te doen (op sommige punten is zij net zo lyrisch!), met een fraaie uitwerking van de met elkaar contrasterende motieven.
Het is mij daarbij ook na herhaalde beluistering van de beide concerten niet duidelijk geworden wie het heft in handen heeft gehad: Janine Jansen of de Italiaans-Britse dirigent Antonio Pappano. Dat zegt genoeg over een volmaakte samenwerking tussen deze twee topmsuci, een samenwerking die wat het Brahms-concert betreft al dateert uit 2012. Het is en blijft een kunst op zich: kennis en ervaring vergroeid raken met een stuk en de onmisbare spontaniteit en frisheid daarbij niet verliezen. Geen discussie over een kunst die in bij wijze van spreken iedere maat voelbaar is. Deze coherentie tussen solist en dirigent is niet minder treffend in het Bartók-concert dat onder de baton van Pappano technisch superieur en detailrijk tot leven komt. Spontaniteit en passie, maar ook gespeelde nonchalance ingebed in grote ritmische precisie vormen de voornaamste kenmerken van het magistrale wisselspel tussen solist en orkest. Het getuigt bovendien van een verbluffend technisch gemak dat ruimte schept voor geciseleerde fraseringen en rijke dynamische expansie. Dit zijn - om met Arthur van Schendel te spreken - de fioritures en de bravoures van viool en orkest. De folkloristische ondertonen zijn - evenals in de opname die de Duitse violiste Arabella Steinbacher van dit concert maakte (klik hier) onmiskenbaar.
Met violistiek op topniveau en een orkest van grote allure is een uitgave ontstaan die zich al direct na verschijnen aan de nog steeds uitdijende top heeft genesteld, zowel wat het Brahms- als het Bartók-concert betreft. De Brahms-opname klinkt 'levensecht' (een live-opname die er zijn mag), die van de Bartók lijkt bij nadere beschouwing daaraan te zijn aangepast. Dat levert in ieder geval een fraai homogeen geheel op. Ook muzikaal trouwens: de Hongaars getinte finale van Brahms' Vioolconcert past uitstekend bij het door en door Hongaarse Vioolconcert van Bartók. Ter afsluiting: fragmenten uit het Brahms-concert hebben een plaatsje gekregen in de film 'Publieke werken' naar het gelijknamige boek van Thomas Rosenboom. Zeer passend, want in zowel de film als het boek staat een Amsterdamse vioolbouwer centraal.
|
|