CD-recensie
© Aart van der Wal, juli 2022 |
Dat Simon Rattle een orkest echt kan laten swingen (hoeveel dirigenten van naam en faam kunnen dat? Weinige is het antwoord) weten we al sinds zijn optreden als chef in Birmingham. Alweer een eeuwigheid geleden. Maar Rattle toonde toen ook al een fijne neus (een groot talent mag ook) voor avontuurlijk programmeren. Van een gesprek met hem - ook alweer een eeuwigheid geleden: ik moest mijn notities erop nazien - weet ik dat hij het programmeren niet alleen aan de hem omringende vazallen wilde overlaten, maar graag daarin zelf het initiatief nam. Uiteraard bracht dat ook het inschatten van risico's met zich mee: zowel bezien vanuit de spelcultuur als van de kassaopbrengst. Menigmaal was het zelfs tegen de stroom in roeien. Maar het werkte wel en vaak had ik het idee dat men in Birmingham en later in Berlijn en Londen ons in Nederland met onze gezapige aanpak op dit gebied ver vooruit was. Avontuurlijk programmeren stoot niet af, maar trekt juist aan. Zie ook Los Angeles. Want al draag ik Gustavo Dudamel bepaald niet op mijn muzikale hart (ik vind hem een vrij matige dirigent, te veel op uiterlijk effect gericht, zowel muzikaal als fysiek), hij durft wel stukken op de lessenaars te zetten die ver verwijderd zijn van het standaardrepertoire. En als hij het zelf niet doet, laat hij dat graag aan anderen over. Iets soortgelijks zien we bij Michael Tilson Thomas, die in San Francisco ook wat betreft de nieuwe muziek al jaren behoorlijk uitpakt. Misschien niet zo verwonderlijk, want hij is zelf componist en dat helpt ongetwijfeld. Het kan dus wel, maar bij de meeste andere orkesten is koudwatervrees bepalend voor het samenstellen van de concertprogramma's. Jammer, maa niks aan te doen, mee leren leven, denk ik dan; zolang het duurt. Want wat er ook tegenin wordt gebracht, helpen doet het niet. Een nogal beperkte horizon, het is van alle tijden. In Nazareno! wordt vanaf begin tot eind behoorlijk uitgepakt. De drie stukken vragen om groots orkestraal (en wat Nazareno zelf betreft: ook pianistisch) vuurwerk, maar dat komt alleen echt van de grond bij absolute ritmische precisie, enorme swing en een volmaakte balans tussen de verschillende instrumentengroepen. Anders mondt het alleen maar uit in een tobberig geheel, maar vooral in wezenloos getetter. Dat had Igor Stravinsky, de componist van het overbekende Ebony Concerto (opgedragen aan Benny Goodman en op dit nieuwe album met de voortreffelijke Chris Richards in de hoofdrol) zelf ook goed in de vingers (hoewel van huis uit niet eens zo'n geweldige dirigent), getuige zijn opname voor CBS (later omgedoopt in Sony). Ook Bernstein, de maker van het net zo bekende jazzy Prelude (for the Brass), Fugue (for the Saxes) and Riffs (for Everyone), kon er bepaald wat van. Al is het geen garantie dat een goede componist tevens een goede dirigent is (zoals het omgekeerde evenmin opgeld doet). Minder bekend, maar desondanks een uitsmijter van jewelste is het reeds genoemde Nazareno, vormgegeven als een zesdelige suite, met niet alleen het orkest in een geweldige rol, maar ook met de beide pianisten, de zussen Katia en Marielle Labèque, die er met alle denkbare Zuid-Amerikaanse schwung en brio tegenaan zijn gegaan. Maar ook de Gonzalo Grau en Raphaël Séguinier want samen met het ensemble brengen zij met hun 'Latin percussion' de toch al brisante muziek naar een waar kookpunt. De titel stamt van Nazarene, de plaats waar Jezus opgroeide (in het NT wordt Jezus zowel 'Jezus van Nazaret' als 'Jezus de Nazarener' en 'Jezus de Nazoreeër'). Wat ons in dit verband tevens bij de Markus-Passion van de Argentijnse componist Osvaldo Golijov (1960) brengt. Gonzalo Grau is niet alleen percussionist maar tevens de arrangeur van een selectie uit die Markus-Passion , waarin een belangrijke rol is weggelegd voor een mengsel van polyritmiek en typisch Zuid-Amerikaanse muzikale folklore (Latin American). Het werk zelf staat wat mij betreft hier niet ter discussie, al vind ik de weinig inspirerende minimalistische patronen absoluut niet passen bij de inhoudelijke aspecten van deze passiemuziek. Die hindernis valt evenwel in de bewerking van Grau vrijwel volledig weg. Door in de bewerking de nadruk te leggen op het ritmische aspect en de aandacht te (laten) richten op het kleurrijke rollenspel van orkest, piano's en slagwerk zorgt het eerder voor een gevoel van regelrechte sensatie dan van 'het moeten uitzitten'. En dan ook nog in een uitvoering waar de vonken waarlijk vanaf vliegen. Zeker het slot, Procesión, deed me van mijn stoel vliegen. Het Londense Barbican kan helaas niet bogen op een tot in de puntjes uitgebalanceerde akoestiek. En dan druk ik me nog eufemistisch uit (de akoestische rekenmeesters hebben hier heel wat punten laten liggen). Maar duidelijk is wel dat latere akoestische aanpassingen (lees: lapmiddelen) maar vooral de met de jaren sterk toegenomen ervaring van de opnametechnici met deze lastige ruimte dit nogal negatieve beeld toch nog heeft doen kantelen. Dat geldt ook voor dit album, live opgenomen door Andrew Cornall (toch al geen kleine jongen op dit gebied). Een juweeltje dus binnen het alsmaar uitdijende repertoire op dit 'huismerk' van het London Symphony. Het enige nadeel: de nogal karig uitgevallen speelduur van nog net geen 43 minuten. Het is wel verklaarbaar: het betrof een zogenaamd Half Six Fix concert van maximaal een uur, tijdens rush hour. index |
|