![]() CD-recensie
© Aart van der Wal, november 2013
|
Het is niet nieuw, maar wel verhelderend: dezelfde muziek gespeeld op verschillende instrumenten. Dat zegt iets over die muziek en over die instrumenten, zowel individueel als in vergelijking tot elkaar. In zekere zin krijgen we bovendien muziekles, als we ons tenminste daarvoor de moeite willen getroosten, en dan bij voorkeur met de bladmuziek erbij. Op die manier verwerven we inzicht in twee belangwekkende zaken: de speelwijze, zeg maar het hoofd en de handen van András Schiff, en het effect daarvan op twee volkomen van elkaar verschillende instrumenten. En wie nog wat dieper wil graven, zal misschien ontdekken dat het technische karakter en de verschillende klankkleurmogelijkheden van deze twee instrumenten weer hun weerslag hadden op de interpretatie van de pianist. Het werkte in dit geval dus in beide richtingen. Tegenwoordig zou dat misschien 'interactief' worden genoemd, maar ik houd het op een briljante, geïnspireerde en fascinerende wisselwerking. Waarom Schiff in dit geval koos voor de zeker niet alom bekende fortepiano van Franz Brodmann hangt rechtstreeks samen met de geschiedenis ervan, maar in niet mindere mate met de uitstekende klankeigenschappen van dit instrument. Maar ook in mechanisch opzicht is het aanmerkelijk beter dan menig ander instrument van andere bouwers uit diezelfde periode (ca. 1820); of misschien zelfs wel van Brodmann zelf. Waarbij overigens moet worden aangetekend dat in die tijd in Wenen maar liefst ruim honderd pianobouwers van zich lieten horen, waarvan de meeste namen onder het stof der eeuwen verborgen zijn gebleven. Sommige van hun bouwsels hebben het tot museumstuk gebracht, maar wel met de klemtoon op sommige. De door Schiff gebruikte fortepiano van Franz Brodmann is een pronkstuk dat niet alleen een fantastische klank voortbrengt maar ook van fraai meubelmakerswerk getuigt. De geschiedenis van het instrument is ook ronduit vorstelijk: het behoorde toe aan de Oostenrijks-Hongaarse keizerlijke familie. De laatste Oostenrijkse keizer en Hongaarse koning Karel I was zo op de Brodmann gesteld dat hij hem in 1919, toen hij als banneling uitweek naar Zwitserland, meenam. In 1965 werd het instrument gerestaureerd. In 2010 kocht András Schiff de fortepiano aan en gaf het ter bruikleen aan het Beethoven-Haus in Bonn. Daar staat het nu en het is dit instrument dat Schiff in deze opname - naast een Bechstein uit 1921 - heeft gebruikt. Die Bechstein draagt uiteraard ook zijn geschiedenis met zich. In het interbellum was het een geliefd instrument van de pianist Wilhelm Backhaus, die er in menig concert en in menige opname gebruik van heeft gemaakt. Het mag als een wondertje worden beschouwd dat deze Bechstein ongeschonden de slag om Berlijn heeft overleefd. Hoewel het instrument de tand des tijds niet zonder restauratie heeft doorstaan, konden de ingrepen gelukkig tot het absolute minimum beperkt blijven en is het oorspronkelijke klankkarakter niet aangetast: warm, mild en rond. In juli 2012 besprak ik de Diabelli-opname die Andras Staier maakte. Ik was er toen niet onverdeeld enthousiast over, wat niet wegnam dat de cd alom in de prijzen viel. Het zal duidelijk zijn dat ik daarvan niet veel begreep, maar de 'Diabelli' van Schiff bevestigt alleen maar mijn gelijk: Schiff hoefde niet, in tegenstelling tot Staier, eigen 'Veränderungen' in Beethovens variatiecomplex in te weven om het ronduit avontuurlijke en weerbarstige karakter van het werk een extra dimensie te geven. Integendeel, Schiff pakte het grandioze werk rechtstreeks bij de wortel, bleef volkomen trouw aan de notentekst, maar oversteeg daarbij Staier bijna en passant in termen van klankdifferentiatie, helderheid en expressieve progressie. Schiff maakt interpretatief verschil tussen accentuering en sforzando, ziet tempo en dramatische ontwikkeling niet als twee verschillende entiteiten Tijd is bij Schiff geen flexibel gegeven, zoals bij Staier, maar onlosmakelijk verbonden met Beethovens tot in het kleinste detail gestructureerde expressie. Timing is bij Schiff in de beste handen, de muziek komt bij hem altijd ergens vandaan en gaat ergens naar toe, op een manier die het beste als ' logisch dwingend' kan worden omschreven. Er zit iets onverbiddelijks in dat toch niet van ijzer is. Het is niet het spel van de metronoom maar van de natuurlijke in- en uitademing, waaruit bijna als vanzelf de goede spanningsopbouw ontstaat. Die aanpak vinden we terug in Beethovens zes laatste miniaturen, mar ook in zijn laatste sonate (na het vulkanische openingsdeel speelt Schiff in de daarop volgende Arietta de hoogste troeven uit) die Schiff al eerder voor ECM vastlegde, maar toen op een 'gewone' vleugel en minder evenwichtig dan nu (klik hier). De cd-indeling is als volgt: op de eerste cd de Pianosonate op. 111, gevolgd door de Diabelli-variaties, beide werken gespeeld op de Bechstein uit 1921, met op de tweede cd diezelfde Diabelli-variaties, maar nu aangevuld met de zes Bagatellen op. 126, gespeeld op de Franz Bordmann uit ca. 1820. Ook vanuit het historisch perspectief is dit een perfecte mix: op. 111 uit 1821/22, de Diabelli uit 1819/23 en op. 126 uit 1823/1824; en daarmee Beethovens laatste pianowerken. Een schitterende productie van ECM's Manfred Eicher die de traditie getrouw zorgde voor een sublieme opname en dito documentatie (met onder meer afbeeldingen van Beethovens manuscripten. Dit is nu eens echt een uitgave die in de prijzen zou moeten vallen. Er is ook wat dat betreft al meer dan genoeg inflatie om ons heen. index |
|