CD-recensie

 

© Aart van der Wal, januari 2024

Beethoven: Variatiewerken voor piano solo (1)

Klik hier voor het inhoudsoverzicht

Cédric Tiberghien (piano)
Harmonia Mundi HMM 902433.34 • 2.45' • (2 cd's)
Opname: jan. 2022, TAP - Théâtre Auditorium de Poitiers (F)

Beethoven: Variatiewerken voor piano solo (2)

Klik hier voor het inhoudsoverzicht

Cédric Tiberghien (piano)
Harmonia Mundi HMM 902435.36 • 2.33' • (2 cd's)
Opname: jan. 2023, TAP - Théâtre Auditorium de Poitiers (F)

 

Van Beethoven zijn in totaal 21 sets met variaties voor piano solo overgeleverd. Althans, dat is het aantal mijn Dover-uitgave, die alweer zo'n kwarteeuw in de kast staat en die ik regelmatig raadpleeg. Voor de geïnteresseerden: de publicatie omvat 240 pagina's met als ISBN-nr. 9780486251882 en is, voor zover ik weet, nog steeds verkrijgbaar. Voor wie echter aan een meer recente uitgave de voorkeur geeft en daarvoor (heel wat) dieper in de buidel wil tasten, verwijs ik graag naar Henle, die de complete variaties in twee banden heeft uitgebracht; al zijn deze 'Urtext'-uitgaven inmiddels alweer ruim dertig jaar oud (die van Breitkopf & Härtel en Peters zijn nog veel ouder, al maakt het per saldo eigenlijk weinig uit: alleen de doorgewinterde detailvorsers zullen bij de Henle-uitgaven enige baat hebben). Wie gratis uit wil zijn verwijs ik uiteraard naar de website van ISMLP, waarvan ik veronderstel dat die bij de muziekliefhebber die noten kan lezen welbekend is. De Peters-uitgave op de site van ISMLP is zeer handzaam: beide delen zijn er met slechts een simpele muisklik voorhanden.

Beethoven heeft zich een werkzaam leven lang beziggehouden met een groot aantal wat ik gemakshalve maar 'losse' stukken noem, waaronder dansen, marsen, bewerkingen in allerlei vorm én variatiewerken. Het merendeel daarvan moet het zonder officieel opusnummer stellen en wordt nog steeds volstaan met de nogal vage aanduiding WoO, ofwel 'Werke ohne Opuszahl', zij het dat de wel keurig zijn gecatalogiseerd (trouwens, het spreekt als vanzelf dat niets van Beethovens hand verloren gaat, zelfs het kleinste snippertje dat spontaan ergens is opgedoken gaat nog onder de veilinghamer).

Het was het ongetwijfeld uitputtende werk van het duo Hans Halm en Georg Kinsky dat het aandeel WoO in kaart bracht, wat overigens niet betekent dat een deel van de daarop betrekking hebbende stukken tijdens Beethovens leven ongepubliceerd zijn gebleven. Wat deze WoO betreft zijn er later nog twee muziekwetenschappers in dit archiefspel gekomen: eerst medio jaren vijftig Willy Hess, nog in de jaren vijftig van de vorige eeuw, en daarna de al even ijverige Giovanni Biamonti, resulterend in respectievelijk de Hess- en Biamonti-nummering, Hess en Bia. Toch, en dat is per saldo geen geringe verdienste van deze vier schatgravers, is dat hun arbeid voor menige wereldpremière heeft gezorgd. Het is maar dat u het weet.

De term 'compleet' is in zoverre misleidend dat deze nooit meer kan omvatten dan wat ons historisch is overgeleverd. 'Compleet' met een randje dus, waarbij we ons zeker in de handen mogen knijpen dat ondanks de voorbije eeuwen er zóveel bewaard is gebleven. Wat het werk van Beethoven betreft is dat wat minder bijzonder omdat zijn reputatie als componist al tijdens zijn leven bijna legendarische proporties aannam. En dan heb ik het nog niet eens over zijn glansrol als pianist, want die moet, totdat zijn slechthorendheid een onvermijdelijke tol ging eisen, eveneens formidabel zijn geweest. Tijdgenoten hebben er voldoende over bericht om ons in dit opzicht een representatieve blik te gunnen op Beethovens prestaties als pianist én uiterst fantasierijk improvisator en waarmee hij iedere 'concurrent' in de schaduw stelde.

Improvisatie mag dan tegenwoordig een kunst op zich zijn, in de achttiende en negentiende eeuw was het de gewoonste zaak van de wereld. Anders gezegd: improviseren hoorde er gewoon bij. Kom daar nu nog maar eens om: het is veelal gedegradeerd tot het deelgebied van de organist. Andere 'klassiek' geschoolde musici blijven er - een uitzondering daargelaten - ver vandaan. Dat is meer dan jammer, want alleen al menig tot op het bot uitgekauwd soloconcert zou er wel bij varen als de solist zich niet uitsluitend zou toeleggen op reeds bestaande cadensen van beroemde voorgangers, menigmaal de componist zelf. Het zou dan immers nieuw leven in dat ijzeren repertoire kunnen blazen. Ter plekke improviseren of anders zelf ter voorbereiding de cadens uitschrijven levert pure meerwaarde op, tenzij de solist in deze bijzondere tak van 'sport' onvoldoende machtig is.

Wat me dan tevens bij het alledaagse muziekonderwijs brengt, waarin veel te weinig of zelfs helemaal geen aandacht wordt geschonken aan muziektheorie, waaronder het zelf (kunnen) componeren én improviseren. Een gotspe eigenlijk, maar wel een die al decennialang kritiekloos standhoudt (voor zover er dan nog muziekonderwijs is, want veel is met weinig gevoel voor proportionaliteit en nuance door de Haagse politiek al jaren geleden meedogenloos wegbezuinigd).

Improvisatie en variatie zijn weliswaar twee verschillende disciplines, maar er zijn tussen beide wel degelijk sterke raakvlakken. Een musicus die kan improviseren weet evengoed te variëren (ook op grond van een bepaald, wel of niet spontaan gegeven, thema). En als het op finesse aankomt zal de componist het eventueel nader uitwerken en neerschrijven, zoals de vele Thema's met Variaties in de muziekliteratuur aantonen.

Dat Beethoven een groot aantal grandioze variatiewerken heeft gecomponeerd vindt zijn wortels mede in zijn indrukwekkende improvisatietalent. Een proces overigens dat zich niet alleen tot de variaties voor piano solo beperkt: denk maar aan bijvoorbeeld de variaties voor cello en piano en natuurlijk de meest beroemde van allemaal: de variaties die het slotdeel van de Eroica (1804) toentertijd naar geheel nieuwe hoogte stuwde. En dan te bedenken dat zo op het gehoor de 'grondverf' ervan niet meer was dan zoiets onooglijks als het beginthema uit Die Geschöpfe des Prometheus, de balletmuziek die Beethoven voltooide in 1802.

Variaties als volwaardige muziekvorm: Haydn, Mozart en Beethoven, de drie ongekroonde koningen van de Weense Klassiek, blonken erin uit.

Van Haydn hebben we een bericht van de schilder Albert Christoph Dies, een goede kennis van de componist, die in zijn Biographische Nachrichten über Joseph Haydn (1810) opmerkte dat Haydn na het vroege ontbijt aan de piano plaatsnam te improviseren. Daaruit kwamen dan volgens Dies de ideeën voort die Haydn in zijn compositie kon gebruiken. Rond vier uur 's middags zette hij zich dan gewoonlijk aan de in de ochtend uitgewerkte schetsen die hij dan gebruikte voor wat de uiteindelijke compositie moest gaan worden.

Anders dan Haydn, die niet voor een brede kring improviseerde, weten we van Mozart dat hij zijn improvisatiekunsten, hetzij vrijwillig of daartoe aangespoord door anderen, demonstreerde in de paleizen en salons van de hoge adel. Hij wist er eveneens goed weg mee. Van zijn kunnen op dit gebied kan een glimp worden opgevangen in de door hem gecomponeerde cadensen.

Kortom, improvisatie en variatie liggen dicht bij elkaar, waarbij nog een aspect met name mag worden genoemd: de versiering of ornamentatie, hetgeen vooral in de Barok voor iedere uitvoerende musicus niets anders dan dagelijkse kost was. Versieringen geven de nodige 'Schwung' aan bijvoorbeeld de voorgeschreven herhalingen, zoals ze ook bijdragen aan de levendigheid in de muziek.

Tot slot in dit bestek nog een andere muzikale discipline van wezenlijk belang: de fantasie, die evenmin ver afstaat van improvisatie en variatie. Op 2 november 1793, Beethoven was toen pas 23 en had zich pas een jaar in Wenen gevestigd (hij zou er voorgoed blijven), schreef aan zijn vriendin Eleonore van Breuning dat hij, nadat hij op een avond een aantal fantasieën op het klavier ten beste had gegeven, tot de ontdekking was gekomen dat die prompt al de volgende dag door iemand - die zich daarvan als auteur opwierp! - op notenpapier waren gekopieerd en verspreid.

De variatievorm was in die tijd veelal een creatief uitvloeisel van of een bestaande, doorgaans populaire melodie, of anders wel van een origineel, zelf bedacht thema. Beethoven - en hij niet alleen - bediende zich graag van beide 'varianten', met als uitgangspunt de daarmee verbonden, fijnzinnige esthetiek. Daar hoort dan de kanttekening bij dat het uiteindelijk toch Beethoven was die de variatievorm al aan het begin van de negentiende eeuw in een tot dan ongekend perspectief wist te plaatsen.

Dan nu de Franse pianist Cédric Tiberghien (*1975), die zich - zich bedienend van een Steinway-vleugel - tot taak heeft gesteld om Beethovens complete variaties voor het nageslacht vast te leggen, een opdracht van formaat waarvan het definitieve slotakkoord eerst na minstens zo'n vijf cd's zal klinken.

De enige complete opname die ik ervan bezit is die van Rudolf Buchbinder op het Teldec-label, medio jaren zeventig uitgebracht. Deze Tsjechische pianist, inmiddels 77 jaar oud, is nog steeds actief, al moet ik er gelijk aan toevoegen dat hij wat zijn Beethoven-repertoire betreft zeker niet tot mijn favorieten behoort. Hij geniet in met name Wenen een grote reputatie, maar ik vind zijn spel te flets, te eenvormig naar mijn smaak.

Dat is bij Tiberghien bepaald anders, want voor fantasierijk pianospel kan men wat deze Beethoven betreft uitstekend bij hem terecht. Zijn kleurrijke en spitsvondige spel doet echt de oren spitsen, het betoog is afwisselend percussief en zangerig, met veel aandacht voor het detail vanuit het kernmotief, maar ook stemmingsvol, verbeeldend en daardoor verrassend, pianistisch vlekkeloos en eveneens getuigend van expressieve gelaagdheid. Soms (het is echt niet meer dan dat) zou je evenwel wensen dat er iets meer charme en humor-met-een-bescheiden-glimlach in deze uitvoeringen doorklinken, maar het is niet meer dan een opmerking in de marge van dit sublieme spel. Wat deze uitgaven nog eens extra interessant maakt - bij Paul Badura Skoda was dat geenszins het geval - zijn de variatiewerken van een aantal andere componisten, die aanmerkelijk meer bieden dan slechts als contrast ten aanzien van Beethovens variatiewerken. Waarbij Tiberghien naast die van Jan Pieterszoon Sweelinck, Johann Sebastian Bach, Wolfgang Amadeus Mozart, Robert Schumann en Anton Webern ook de (meer) eigentijdse variatiewerken van John Cage, Morton Feldman en George Crumb op de lessenaar heeft gezet. Werken ook die onomstotelijk en overtuigend aantonen dat de variatievorm een ware kunst op zich is. Ook de bekende bewerking van de hand van Johann Brahms van Bachs Chaconne uit diens Tweede vioolpartita BWV 1004, hoewel niet specifiek een variatiewerk, mag zich eveneens in een warme vertolking verheugen. U vindt de details in de beide inhoudsopgaven bovenaan deze recensie (pdf).

Dit is tot nu toe een formidabele reeks die de verwachting wekt dat deze net zo formidabel wordt voortgezet.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links