CD-recensie

 

© Aart van der Wal, juli 2025

(C.Ph.E.) Bach: Matthäus-Passion H 782 (1769)

Jörg Dürmüller (tenor; Evangelist & aria's), Klaus Mertens (bas; Jezus), Deborah York & Orlanda Velez Isidro (sopraan), Franziska Gottwald (alt), René Steur (bas; aria's), Amsterdam Baroque Orchestra & Choir o.l.v. Ton Koopman (orgel)
Fra Bernardo FB 2566624 • 142' • (2 cd's)
Live-opname: 29-30 aug. 2002, Minoritenkirche, Wenen

 

Passiemuzieken hadden vanaf de late Middeleeuwen tot diep in de achttiende eeuw een belangrijke en uitsluitend kerkelijke functie, en dan vooral binnen de muren van de Lutherse enclave. Eerst in de vorige eeuw kreeg ook de concertzaal vat op dit religieuze ritueel, zoals dat zich tot op de huidige dag heeft voortgezet. Dat geldt met name in ons land, waar in de Lijdensweek een schier onverzadigbare honger naar Bachs Johannes- en Matthäus-Passion zich uitstrekt naar talloze uitvoeringen.

Het was de negentiende-eeuwse Verlichting en voorts de veranderde muzikale voorkeuren die in de negentiende eeuw de passietraditie meer naar de achtergrond deden verschuiven; om in de negentiende eeuw weer een, zij het dan nog bescheiden opleving te zien, in 1829 in gang gezet door Felix Mendelssohn, die Bachs Matthäus-Passion - zij het toen nogal gemankeerd - weer op de kaart zette. Eerst in de twintigste eeuw nam de belangstelling voor het genre weer toe, met in ons land als belangrijkste initiator Willem Mengelberg met de uitvoeringen op Palmzondag - waarmee een belangrijke traditie werd ingezet. Maar ook hedendaagse componisten als Arvo Pärt en Sofia Goebaidoelina omarmden het genre, al vallen uitvoeringen van hun werk daarbij in het niet.

Carl Philipp Emanuel Bach (CPE, 1714-1788) componeerde een twintigtal passies, gestoeld op de bekende evangeliën van respectievelijk Johannes, Mattheüs, Lucas en Marcus. Ze werden in de Lijdensweek in vaste cirkelgang uitgevoerd gedurende de twee decennia dat CPE als kapelmeester in Hamburg werkzaam was, van 1768 tot 1788.

Het onderhavige, alweer zo'n twintig jaar geleden voor het eerst verschenen album betreft de uitvoering van de Matthäus-Passion (H 782) uit het jaar 1769, en daarmee dus vrij vroeg in de cyclus (CPE's laatste Matthäus-Passion volgde in 1788: H 802). Conceptueel sloot het slechts deels aan bij de passiemuzieken van bekende voorgangers als vader Johann Sebastian Bach en Georg Philipp Telemann (die maar liefst ruim veertig passies op zijn naam bracht, waarvan er zo'n tweeëntwintig zijn overgeleverd).

Het kan niet anders dan dat ook de uit 1769 stammende Matthäus-Passion van CPE's - hier doorgaans bescheiden gehouden - ‘empfindsame' stijl getuigt, naast elementen die de barokke traditie weerspiegelen. Het werk kent aan die stijl verbonden snelle stemmingswisselingen, verrassende modulaties en harmonieën, dynamische scherpstelling, inventief uitgewerkte affectrijke retoriek en een meer subjectieve benadering van de Bijbelteksten in termen van pure dramatiek en sensibiliteit. Wat is gebleven – zijn vader ging hem daarin niet alleen voor, maar was tevens een belangrijke leermeester in CPE's jonge jaren – is de rolverdeling (met inbegrip van de evangelist) en de afwisseling tussen arioso, aria (met slechts één duet, maar wel een belangrijke, in het zo'n dertien minuten durende ‘Muster der Geduld') en koor.

CPE kende uiteraard de Matthäus-Passion van zijn vader (hij bezat uit diens nalatenschap er zelfs het ‘Reinschrift' van), en daarvan zijn zeker sporen in het werk uit 1769 terug te vinden. Wellicht bedoeld als eerbetoon aan de vader (zoals in de recitatieven 'Petrus folgte ihm nach', 'Auf das Fest aber' en 'Sie schrieen aber', maar u zult ongetwijfeld nog veel meer voorbeelden daarvan vinden), of anders meer 'aards' als geschikt ‘handvat' voor de (nog) koenere exploraties van de zoon. Bij dit ‘monteren' bleef het niet, want ook werk van andere leden van de zo muzikale Bach-familie wist CPE ingenieus in te vlechten, zij het niet als plagiaat in zijn meest platte vorm. Hij zal het enthousiast hebben doorgespit: de door JSB pijnlijk nauwkeurig bijgehouden muziekarchief van de familie. Zo bouwde CPE niet alleen voort aan de muziek-, maar ook de familiegeschiedenis.

In de zomer van 2002, vrijwel direct na de uitvoering in de Weense Minoritenkirche, stuurde een Weense vriend mij de door hem op cassetteband vastgelegde, door de ORF verzorgde radio-uitzending. Het was in stereo, maar met weinig detail in de lage- en middenstemmen, in bovendien ongunstige akoestische verhoudingen. Maar beter iets dan niets, dacht ik toen.

Toen die ORF-opname op het Fra Bernardo (FB) label onlangs bij mij werd afgeleverd waren mijn verwachtingen althans wat de opname betreft niet al te hoog gespannen, maar die bleek veel beter dan verwacht. Het betrof, zo vond ik uit, een (in licentie gegeven) heruitgave van de door de ORF in 2002 uitgebrachte twee cd's (nr. 316). Het was overigens wel zo netjes geweest indien FB de oorsprong van deze nieuwe persing had vermeld en dat de tijdsduur nauwkeuriger was weergegeven: niet 102 maar 142 minuten. Dat scheelt nogal wat...

Collega Siebe Riedstra stelde het al eerder vast bij een Mozart-uitgave op hetzelfde label, waarvan de opname eveneens oorspronkelijk was gemaakt voor de Oostenrijkse Omroep door dezelfde producer, Bernhard Trebuch. Trebuch is de Fra Bernardo van het label waarop deze cd verschijnt. Hij was decennialang werkzaam bij de Oostenrijkse publieke omroep, waarvan hij om onduidelijke redenen afscheid moest nemen. Kennelijk heeft hij de beschikking over opnamen die onder zijn verantwoording tot stand kwamen. Jammer genoeg wordt niets van dit alles in de toelichting duidelijk gemaakt. Dat er in de 'aftiteling' onderscheid dient te worden gemaakt tussen de rol van de evangelist en de tenoraria's is blijkbaar eveneens aan het brein van Trebuch ontschoten.

Maar terug naar dat cassettebandje (de speelduur is 120 minuten en dat hóór je) dat met de komst van deze dubbel-cd klip en klaar was achterhaald, maar een tegenvaller was er ook: door de heldere registratie viel Koopmans kijk op die ‘empfindsame' stijl beduidend tegen. Contrastwerking en articulatie zijn minder scherp aangezet dan deze zo typische stijl vereist, wat ook betekent dat de vaak zeer snel verlopende stemmingswisselingen door een zekere mate aan vlakheid worden getemperd. Dat het echter soms wél lukte, maakt het effect ervan juist des te opzienbarender, zoals in de tenoraria ‘Verstockte Sünder' (track 20).

Dat het solistenteam zich op Koopmans visie op het werk heeft ingesteld is zonneklaar, met glansrollen voor de tenor Jörg Dürmüller als de evangelist en de altijd betrouwbare bas Klaus Mertens als Jezus. Ook de beide sopraanpartijen, in handen van Deborah York en Orlanda Velez Isidro, zijn uitstekend bezet, terwijl op de altpartij van Franziska Gottwald en de baspartij van René Steur evenmin iets aan te merken valt. De enige kritiek blijft beperkt tot de her en der optredende gezapigheid en de matige articulatie door het koor, al is dit wat mij betreft wel fundamenteel. Minder fundamenteel en meer een kwestie van smaak: dat de tenoraria's niet tevens door de evangelist worden gezongen.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links