CD-recensie
© Aart van der Wal, augustus 2018
|
Het is een enorme stap van de uitvoeringen door het Münchener Bach-Orchester onder leiding van Karl Richter (u weet wel, op het 'zilveren' label Archiv-Produktion) uit het begin van de jaren zeventig naar deze tot echte kamermuzikale proporties teruggebrachte, spiksplinternieuwe vertolkingen op het Channel Classics label. Werkelijk, het verschil had niet groter kunnen zijn. Wie niet beter wist dacht in die tijd misschien wel dat de door Archiv ingehuurde muziekwetenschappers de lat op het gebied van de 'authentieke' uitvoeringspraktijk zeer hoog hadden gelegd en dat het label dus de concurrentie wel kon aangaan met het gelijkgestemde Das Alte Werk van Telefunken. Eens te meer omdat de gedetailleerde documentatie die bij de lp's werd geleverd zeker in die jaren van een zeldzaam hoog niveau was. Maar helaas, het album met alle klavecimbelconcerten viel nauwelijks te pruimen door de opgepepte klavecimbels van Neupert (bespeeld door Hedwig Bilgram, Iwona Fütterer, Ulrike Schott en Karl Richter zelf), met bovendien het volbloedig klinkende, bijna romantische strijkorkest, aangevuld door merkwaardige tempi en stroperige fraseringen. Het was wel niet zo somptueus als bij Karajan, maar Richter en de zijnen stonden toch nog ver af van wat uiteindelijk de historiserende uitvoeringspraktijk zou gaan worden (met als eersten op de barricaden Frans Brüggen, Gustav Leonhardt en Nikolaus Harnoncourt). Maar terug naar de cd van Channel Classics. Kamermuzikale proporties, wat betekent dat? Dat er slechts vijf musici in het spel zijn: de klavecinist, twee violisten, altviolist en cellist. Je zou dan bijna gaan denken aan een heus klavecimbelkwintet (als variant op het pianokwintet). Zelfs in deze tijd, waarin in de barokmuziek de historiserende uitvoeringspraktijk centraal staat, is een dergelijke kleine bezetting eerder uitzondering dan regel. Toch lijkt die 'karige' bezetting vanuit puur historisch perspectief de enig juiste insteek, zoals blijkt uit het titelblad in het fraaie handschrift van de kopiist Johann Friedrich Agricola (1720-1774), een leerling van de Thomascantor: 'Concerto a Cembalo concertato 2 Violini Viola e Basso continuo di Sigr Gioanni Sebastiano Bach'. Maar ook in praktische zin zal het door Bach geleide Collegium Musicum in het toen fameuze koffiehuis van Zimmermann in Leipzig er geen grote bezetting op na hebben gehouden, want in een muziekruimte van zo'n 80m2 kon men een heus strijkorkest sowieso niet kwijt. De voordelen van een kleine bezetting zijn evident: balans tussen klavecimbel en strijkers is vrijwel optimaal en de stemvoering is bij wijze van spreken op de huid van de instrumenten te volgen. Bovendien past deze opzet naadloos in de historiserende uitvoeringspraktijk (in de trant van 'zo ongeveer moet het toen in het achttiende-eeuwse Leipzig hebben geklonken'). Wie echter naar een volle(re) strijkersklank verlangt, kan uiteraard bij talloze andere albums terecht. Deze drie concerten worden ieder uitgevoerd op een ander klavecimbel: BWV 1052 op een instrument uit 2016 van Matthias Kramer naar een 18de-eeuws Duits model met pedaalmechanisme (voor het koppelen van de registers 16'8'8'4'); BWV 1053 op een eveneens uit 2016 stammend instrument, ditmaal van Christoph Kern naar een model van Pascal Taskin (8'8'4'); en dan ten slotte BWV 1053 op een klavecimbel uit 2008 van Christian Fuchs naar een model van Johannes Ruckers (8'8'4'). Maar waarom maar liefst drie verschillende klavecimbels? De Pool Marcin Swiatkiewicz speelde al als student niet alleen met andere ensembles, maar ook met telkens andere instrumenten. Tijdens de repetities voor dit album stonden er dan ook drie welgestemde klavecimbels klaar waaruit hij kon kiezen. Hij besloot uiteindelijk om ze alle drie te gebruiken: voor ieder concerto een instrument dat er qua kleur en karakter het beste bij paste. Deze musicus, die onder meer deel uitmaakt van het Rachel Podgers ensemble Brecon Baroque, weet in ieder geval duidelijk wat hij wil. Maar interessant is ook de viool van Zefira Valova: een Jacob Stainer uit 1665. Wat de uitvoering betreft hoeft - en zeker niet in deze bescheiden bezetting - niet naar andere uitgaven te worden omgezien, want deze staat als een huis. De techniek is volmaakt, de spiritualiteit laat de toehoorder geen moment in de steek, de tempi zijn goed gekozen (ook in de twee delen zonder tempoaanduiding), de plasticiteit en transparantie zijn boven iedere kritiek verheven. Het resultaat is - hoe kan het anders - uitgesproken muzikantesk en daarmee precies datgene wat deze bruisende concerten nodig hebben. index |
|