![]() CD-recensie
© Aart van der Wal, september 2017
|
Ik heb het altijd fascinerend gevonden dat Bach ook in de kleine vorm, onverschillig of het nu een prélude, fugetta, menuet, sarabande, gigue of gavotte betreft, de suggestie van iets dat veel groter is weet te wekken. Als een wel of niet bewust, maar wel geniaal geconstrueerde ongerijmdheid tussen vorm en inhoud. Misschien heeft het iets te maken met zowel de melodische als de harmonische curve zoals Bach die heeft ingevlochten en die zich bij uitstek leent voor uitputtende exploraties. Maar zover komt het uiteindelijk niet, want het is de structuur die hieraan paal en perk stelt, terwijl toch de indruk achterblijft van muziek die zich nog steeds latent manifesteert als zij fysiek al is verklonken. Dat de muziek binnen de tijd ontstaat maar daaraan tegelijkertijd ontsnapt. Dat wat fysiek meetbaar, controleerbaar is toch wordt geëlimineerd. Hoe kan dat zijn bij een volmaakte architectuur, met een op papier zo duidelijk begin en einde? Terwijl de auditieve ervaring nu juist een ander verhaal vertelt? Duidelijk wordt wel dat van zo op het oog marginale bouwstenen (motieven) in melodie en harmonie het soortelijk gewicht toeneemt naarmate het discours zich verder uitbreidt. Terwijl het lijkt alsof de afhankelijkheid van het thema een ondergeschikte rol speelt, Toch krijgt de toehoorder nergens het gevoel ver van huis te zijn of los te zijn geraakt van de bouwstenen. Het is overigens een aspect dat we ook terugvinden in Beethovens late werken (vanaf op. 101). Daaruit volgt dat het verkeerd zou zijn om het 'miniatuur' bij Bach als zodanig te behandelen. Het gevolg zou immers zijn dat de de muziek kleiner (en daarmee geringer van betekenis) zou worden gemaakt dan zij in haar wezen is. Dus moet het perspectief verder reiken dan het notenblad alleen. Want bij Bach is - evenals bij bijvoorbeeld Webern - conceptuele condensatie heel wat meer dan slechts een ontwerpmodel. Condensatie is verdichting, maar verdichting is ook inventie. Met het (gekozen) tempo heeft het niets van doen, en al evenmin met het gekozen instrument, maar wel alles met minutieuze horizontale en verticale vormbeheersing. We horen muziek die zich voortdurend tussen twee polen beweegt: die van het wonderbaarlijke en die van het vastomlijnde. Dat is - de pianistische kwalificaties verder buiten beschouwing gelaten - wat voor de vertolking allesbepalend en daarmee doorslaggevend is. Dat is de kern waar het in deze muziek om draait. Het model eerst doorgronden, vervolgens beheersen en pas daaruit vrijheid destilleren. Het is een van de vele paradoxen in de muziek: ogenschijnlijk 'kleine' muziek die groot is en als zodanig ook groot moet worden gemaakt. De tijdsduur is alleen een belangrijke factor in zijn onbestemdheid. Het is het concept in de tijd dat de tijd tegelijkertijd uitschakelt. Het is geen muziek die, zoals Svjatoslav Richter eens opmerkte, zich overgeeft aan de meedogenloze mars van de tijd. Een goed voorbeeld daarvan zijn de Fantasieën in g, BWV 917 en c, BWV 921. Maar er zijn meer wonderen, zoals de caleidoscopische en de oneindigheid weerspiegelende Préludes en Fantasiëen in a, BWV 922 en in c, BWV 921. De Italiaanse pianist Sandro Ivo Bartoli (1970) houdt zich al jaren met Bach bezig. In januari 2014 besprak ik zijn dubbel-cd met de complete transcripties van Busoni (klik hier voor de recensie). Wat mij toen vooral opviel waren de stijlvolle articulatie, de ritmische precisie, de smaakvolle fraseringen en het monumentale karakter van zijn spel. Monumentaal niet in de zin van trage tempi die voor dit 'affect' moesten zorgen, maar door de retorische eigenschappen van zijn spel. Ditmaal dan wat wel wordt beschouwd als 'kleinigheden' in Bachs oeuvre: de 'kleine' préludes en dansen die deels zijn opgetekend in het 'notenboek' van Anna Magdalena Bach en dat van Wilhelm Friedemann Bach, naast een aantal 'grotere'werken (BWV 903, 921, 922 en 998). index |
|