CD-recensie
© Aart van der Wal, april 2023 |
Het lijkt geen overdreven vaststelling dat, te beginnen in de jaren zestig van de vorige eeuw, een relatief groot aantal werken van Johann Sebastian Bach de status van populariteit heeft bereikt. Dat is niet alleen te danken aan de muziek zelf, maar ook aan het 'Umfeld', te beginnen bij de lp en later de cd, en ten slotte als verdere gangmaker de verschillende streamingdiensten, waaronder Spotify. Bovenaan de 'ranglijst' staat, met stip, de Matthäus-Passion, in ons land zelfs uitgegroeid tot een soort cultbeleving. Componisten hadden (en hebben!) brood op de plank nodig en als ze al niet in loondienst waren of konden steunen op een of meerdere mecenassen waren ze afhankelijk van het publiek dat hun 'producten' kocht; en dan meestal via muziekuitgevers. Of ze waren aangewezen op andere (bij)verdiensten. Dat is de situatie zoals die al eeuwen bestaat en waar niets mis mee is: wie componeerde zonder financiële steun van derden of zonder enig publiek succes moest immers zijn dagen in armoed slijten. Zie Franz Schubert; en hij was voorwaar de enige niet. Bach had het geluk van een vaste betrekking, als cantor en als leraar in Leipzig, zijn laatste vestigingsplaats, maar ook in de daaraan voorafgaande halteplaatsen. Zoals dat ook gold voor veel van zijn tijdgenoten (waarvan menigeen zich een vaste dienstbetrekking als organist kon verwerven). Die vastigheid creëerde tevens een zekere mate van artistieke vrijheid (al hadden de verschillende broodheren wel degelijk een - soms geduchte - vinger in de creatieve pap!). De gambasonates zijn daarvan een van de vele representatieve voorbeelden. Sonates die borrelen van levendigheid en bijna overlopen van fascinerende melodische, ritmische en harmonische vondsten. Het zijn meesterstukken in hun ware betekenis, die alleen maar hoefden te wachten op musici van een dusdanige snit dat al die zo wezenlijke karakteristieken tot leven konden worden gebracht. Zoals dat zeker ook geldt voor de Spaanse gambist Alejandro Marías en zijn landgenoot, de klavecinist Jordan Fumadó. Van de sonates op dit album zijn alleen de partijen van BWV 1027 in Bachs handschrift van ca. 1740 (tevens afgaande op het watermerk in het papier) overgeleverd, wat impliceert dat we over zowel de inhoudelijke betrouwbaarheid als de ontstaansdata van de twee sonates BWV 1028 en 1029 in het ongewisse moeten blijven. Dat ze evenwel van geen andere componist kunnen stammen staat musicologisch evenwel buiten kijf. Bach staat niet in de laatste plaats bekend als bewerker van eigen en andermans werk (hij kon dat als geen ander). Wat betreft BWV 1027 bestaat er een (latere) versie voor twee fluiten en continuo, geboekstaafd als Triosonate in G, BWV 1039. Voor Bach moet het een peulenschil zijn geweest, want dit is typisch zo'n sonate waarin het contrapunt domineert over Idiomatisch-stilistische kenmerken. Dat we BWV 1028 en 1029 op de lessenaars zien en als 'onvervalst van Bach' beschouwen laat zich eenvoudig verklaren: in Bachs tijd gingen afschriften, waaronder ook deze, letterlijk van hand tot hand (wat overigens ook iets zegt over de populariteit van deze stukken). Maar daaraan zit ook het probleem vastgenageld dat het overschrijven door anderen tot fouten leidde, terwijl er daarnaast nog een geduchte adder onder het gras zit: die afschriften tonen ons namelijk verschillende versies, al naar gelang hun 'bestemming' (uitvoering). Zo blijkt uit het beschikbare bronmateriaal dat bijvoorbeeld BWV 1028 zowel bestaat in een versie voor viola da gamba als voor viool. Bovendien verschillen de vier deeltjes stilistisch zo sterk van elkaar dat dit lijkt te duiden op een vrij lang ontwikkelingsproces. BWV 1030 (ca. 1736) is op dit album vertegenwoordigd naar het afschrift van Johann Friedrich Hering, een zeer bekwame kopiist. Meestal wordt dit werk door de gambisten buiten beschouwing gelaten en dus goed dat het op deze nieuwe uitgave zijn opwachting weer eens mag maken (en dat dit 'wapenfeit' tevens de albumtitel verklaart: 3 + 1). Het stuk staat oorspronkelijk geboekstaafd als fluitsonate (BWV 1030), die anders dan de overige vijf fluitsonates is overgeleverd in Bachs handschrift. Het afschrift van Hering bevindt zich in de Berlijnse Staatsbibliotheek en - zoveel staat vast - dateert van na 1770 (Bach overleed in 1750), met als 'co-auteurs' van de titelpagina Carl Philipp Emanuel Bach en Bach-biograaf Johann Nikolaus Forkel. BWV 1030 mag dan in het handschrift van de componist zijn overgeleverd, tot slechts tevredenheid stemt dit niet, want het manusript bevat - anders dan we van Bach gewend zijn - relatief veel fouten, terwijl er ook nog meer dan slechts een fragment van een klavecimbelpartij in g-klein in is opgenomen, waardoor het vermoeden rijst dat het stuk oorspronkelijk voor een ander doel bestemd is geweest. Dat zou zeker voor een uitvoering met een geheel andere bezetting kunnen zijn geweest, bijvoorbeeld het Bach geleide Collegium Musicum dat in Café Zimmermann regelmatig optrad. Een andere, zeker niet misplaatste, gedachte is dat het werk een gemeenschappelijk project is geweestvan vader en zoon (C.Ph.E.), wat de latere indeling in de Helm-catalogus onder het nummer 545 weer verklaart. Echt overtuigend is het allemaal niet, want uit het handschrift blijkt dat de klavecimbelpartij weliswaar door Bach maar de fluitpartij door een tot nu toe onbekend gebleven kopiist (het was in ieder geval niet C.Ph.E. Bach) is neergeschreven, waarschijnlijk tussen 1745 en 1749. Er bestaat tevens nog een van Bachs naam voorzien afschrift van de hand van Bachs factotum Johann Nathanael Bammler, hetgeen wel de suggestie wekt dat het gehele werk van Bach stamt. Best ingewikkeld dus, al geldt als pleister op de wonde dat de muziek verrukkelijk is. Van dergelijke bewerkingen moet wel worden gezegd dat veelal ook de oorspronkelijke toonsoort - afhankelijk van het instrument of de instrumenten - noodgedwongen een verandering ondergaat. Zo staat BWV 1030 oorspronkelijk in de toonsoort b-klein, maar in de latere versie voor viola da gamba in g-klein. Wat eveneens het vermelden waard is: BWV 1030 stelt door de zeer virtuoze schrijfwijze hoge technische eisen aan de fluitist, wat tevens inhoudt dat in de versie die als BWV 1030b te boek staat de gambist in BWV 1030b werkelijk alles uit de speltechnische kast moet halen (hetgeen Alejandro Marías uitstekend is gelukt). Het door Gonzalo Noqué bestierde Spaanse label Eudora focust zich op landgenoten die in het klassieke domein echt iets te zeggen hebben, waarbij niet alleen het Spaanse repertoire - waarvan ook dit Bach-album getuigt - aan bod komt. Bovendien is Noqué een opnametechnicus van formaat die uitsluitend gebruik maakt van state-of-the-art apparatuur (al is dat alleen een garantie in de handen van pure vakmensen). Voor de aardigheid hier de volledige opsomming van de voor deze opname gebruikte outillage: microfoons van Sonodore LDM-54, Neumann U89, Pearl CC22 en Schoeps, een microfoon-voorversterker en AD/DA-omzetter van Merging Horus, de (digitale) mengtafel ('workstation') van Pyramix, hoofdtelefoons van Sennheister en monitorluidsprekers van het in Rotterdam gevestigde Dutch & Dutch. Noqué meet zich tussen de bedrijven door ook de rol van fotograaf aan, zoals de door hem gemaakte foto's in het cd-boekje aantonen. Er zijn trouwens meer opnametechnici die op de set graag de fotocamera hanteren. Het spreekt inmiddels voor zich dat dit repertoire vrijwel geheel in handen is gekomen van musici die zich hebben bekwaamd in de historiserende uitvoeringspraktijk en dat zij instrumenten (doorgaans replica's) bespelen die daarop ook aansluiten. Interessant is de gebruikte stemming: 'Bach/Fumadó', waarvan de eigenschappen door Jordan Fumadó zelf in het boekje uiteen worden gezet (u kunt het hier downloaden). Kort samengevat komt het erop neer dat Fumadó zich geheel en al heeft gedistantieerd van alle vroegere studies op dit vlak en uitsluitend Bachs autograaf van het WTK naast hetgeen gebruikelijk was in het achttiende-eeuwse Duitsland als uitgangspunt heeft genomen. Het ornament boven de titel van het WTK in Bachs manuscript:
moet - zeggen sommige wetenschappers - worden gelezen als een diagram dat het juiste temperament van de 24 preludes en fuga's in alle toonsoorten symboliseert. Het cryptogram wordt gevormd door de twaalf lussen die de cirkel van twaalf kwinten (volgens datzelfde temperament) vertegenwoordigen en hoe deze getempereerd moeten worden. Dat is althans de uitleg die Lehman eraan heeft gegeven (vandaar het Bach/Lehman temperament). Andere musicologen trokken uit het cryptogram echter weer andere conclusies... Volgens Fumadó zorgt zijn keuze voor een optimaal resultaat met betrekking tot alle 24 toonsoorten, met alle daaruit voortvloeiende voordelen zowel kleuring en contrast en zoals dat overeenkomt met hetgeen de bekende muziektheoreticus Johann Mattheson in diens Exemplarische Organisten-Probe uit 1719 heeft geformuleerd. Maar ook zoon C.Ph.E. Bach wordt, als het op de muziektheoretische aspecten aankomt, niet zonder reden ten tonele gevoerd. Fumadó:
Al luisterend zijn de verschillen inderdaad aanzienlijk, wat voor degene met een absoluut gehoor een zekere mate van gewenning met zich meebrengt. Als het al als probleem of hindernis wordt ervaren, want al na kort luisteren is het verschil afdoende overbrugd. Dat we met deze uitvoering én opname van de vier sonates een waar juweel in huis hebben staat - en dat mag wat mij betreft de belangrijkste conclusie zijn - als een paal boven water. Dit zijn historisch geïnformeerde vertolkingen die niet blijven steken in theoretisch gevormde dorheid, maar waarin muzikanteske sprankeling en poëzie de boventoon voeren. Zoals het eigenlijk altijd moet zijn. index |
|