CD-recensie

 

© Aart van der Wal, juli 2021

Bach: Cellosuites nr. 1-6, bewerkt voor theorbe en luit

Hopkinson Smith (theorbe en luit)
Naïve E 7385 • 66' + 80' • (2 cd's)
Opname: juni 1980, Saint-Lambert-des-Bois, Yveline; okt. 1992, Beinwil-Abtei, Solothurn; okt. 2012, MC2, Grenoble (F)

   

Het kan prima op theorbe of luit: de zes cellosuites van Bach. Vanuit puur instrumentaal perspectief is het net zo min een probleem (of ‘vreemde eend in de bijt') als in spirituele zin. Wat bij Bach eveneens meespeelt is dat veel bewerkingen het origineel uitstekend passen. Dat geldt dan zowel voor zijn eigen transcripties als die van derden (waaronder in dit geval ook die van Hopkinson Smith (1946, New York City, maar al decennialang woonachtig in Zwitserland), een van de grootste musici van zijn generatie op zowel luit als theorbe).

Van de werken van Bach gaat zoveel innerlijke overtuiging uit, zoveel kracht en variatie dat bron en bewerking elkaar slechts zelden ‘bijten'. En als het gebeurt, betreft het meestal onkunde of de keuze voor een instrument dat nou net niet bij de muziek past. Zo zie ik niks in de beroemde Toccata uitgevoerd op een stellage met 36 deels gevulde wijnglazen; om maar iets te noemen. Bij sommige arrangementen denk ik dan ‘het moet niet gekker worden'.

De ziel in de muziek is vaak belangrijker dan het instrument. Het wordt soms over het hoofd gezien, zoals ook het karakter ervan kan ondersneeuwen door teveel focus gericht op de buitenkant. Bij Bach staat virtuositeit nooit en te nimmer op zichzelf, is nooit een doel op zich: hij is er niet op uit dat de instrumentalist toch vooral zijn kunsten vertoont, maar wel dat het een middel, een vehikel is (en echt niet meer dan dat) om daarmee een helder muzikaal karakter te creëren. De instrumentalist dus niet als ‘sportman', maar als het medium dat de spirituele noblesse zoals die is neergelegd in de partituur uitdraagt.

Zowel de solosonates, -partita's als -suites zijn meerstemmige werken in het monofone domein die - evenals de meeste werken van Bach - een ruime interpretatieve marge toelaten. Bach was nu eenmaal karig met zijn aanwijzingen (vaak ontbreekt zelfs de tempoaanduiding), maar dat neemt niet weg dat er zoiets bestaat als de historiserende uitvoeringspraktijk die, hoewel niet zonder de handicap van de nodige kennisgaten, zich representatief mag achten als het om de interpretatie van barokmuziek gaat. Daarbij geldt dat het naleven of navolgen van die praktijk (veel) groter gewicht in de schaal legt dan het instrument of het instrumentarium in kwestie. Hopkinson Smith (zijn betekenis als uitvoerend musicus hoeft geen nadere introductie) levert daarvan het zoveelste bewijs, zoals hij dat al eerder deed in andere werken van o.a. Bach.

De zes cellosuites zijn door Bach als groep geconcipieerd, maar kunnen zonder enig bezwaar ‘los' worden uitgevoerd. De set is verdeeld in twee categorieën: de eerste drie dragen een doorgaans ‘vriendelijk' karakter, waaraan het veelvuldig gebruik van open snaren nog aanzienlijk bijdraagt. De klank is daardoor open, de stemming – ik chargeer het enigszins - opgewekt. Het meerstemmige karakter ervan is net zo opvallend als in bijvoorbeeld de partita's en sonates voor viool solo. Toch is er tussen beide een belangwekkend verschil: de cellosuites zijn minder complex aangelegd, de ‘taal' vraagt daarom om minder concentratie van de toehoorder.

Dat beeld kantelt echter behoorlijk met de komst van de vierde suite: de natuurlijke harmonischen hebben daarin het veld geruimd, met in de donker gestemde vijfde suite naast het opvallende scordatura-effect de aanmerkelijk complexere schrijfwijze en in de zesde zelfs de noodzaak van een vijfsnarig instrument. Hopkinson Smith ziet dan ook de eerste drie suites als meer geschikt voor de theorbe en de overige drie bij uitstek voor de dertiensnarige luit (in de in Bachs tijd gebruikelijke standaard d-klein stemming).

Alleen de zesde suite horen we op dit album (een heruitgave: de opnamen verschenen al in 2013, toen op twee apart uitgebrachte cd's) in de oorspronkelijke toonsoort van D-groot. Voor de overige vijf geldt de transpositie: van G naar C (BWV 1007), van d naar g (BWV 1008), van C naar F (BWV 1009), van Es naar Bes (BWV 1010), van c naar a (BWV 1011). Deze transposities zijn toegepast vanuit het oogpunt van techniek of sonoriteit, met als kanttekening dat wat betreft BWV 1011 Bach daarvan zelf een luitbewerking heeft gemaakt die is geboekstaafd als BWV 995. Ook Hopkinson Smith gebruikt deze versie, zij het dat hij wel heeft getransponeerd van c naar a. Voor menige musicus vormt deze bewerking overigens een ideaal voorbeeld voor de overige suites.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links