CD-recensie

 

© Aart van der Wal, december 2022

Lucienne Renaudin Vary - Trumpet Concertos

Hummel: Trompetconcert in Es, WoO1

Neruda: Trompetconcert in Es

Haydn: Trompetconcert in Es

Aroetjoenjan: Trompetconcert in As

James/Urie: Trompetconcert

Renaudin Vary: Post-scriptum on Haydn

Lucienne Renaudin Vary (trompet), Luzerner Sinfonieorchester o.l.v. Michael Sanderling
Erato 0190296334269 • 70' •
Opname: 30 aug./3 sept. 2021, Orchesterhaus, Luzern

 

Die laatste trompet… We vinden het in 1 Korintiërs 15:51 e.v.: ‘Kijk, ik vertel jullie een goddelijk geheim. We zullen niet allemaal eerst sterven. Als de laatste trompet klinkt,  zullen we allemaal in één ogenblik veranderd worden. Want op een dag zal er op de trompet worden geblazen. Dan zullen de doden als onsterfelijke mensen uit de dood opstaan. En wij zullen op dat moment veranderd worden'. In Händels Messiah: ‘The trumpet shall sound. And the dead shall be raised'.

De trompet als brenger van feestelijk nieuws, zoals in Bachs Weihnachts-Oratorium. Of als onheilspellende voorbode, ‘In gemessenem Schritt – Streng – Wie ein Condukt', het begin van Mahlers Vijfde symfonie. Of in een nogal bijzondere rol, in Honeggers Tweede symfonie, waar in het slotkoraal de trompet – hoewel ad libitum - volgens de componist moet klinken als een ‘orgelregister dat wordt opengetrokken'.

Het begin van de Vijfde symfonie in Mahlers handschrift

Die laatste trompet… Ongetwijfeld een natuurtrompet, want in Bijbelse tijden bestond er niet anders. Meer een signaaltrompet eigenlijk, met een klankbuis die weinig variatie toeliet, en uiteraard zonder ventielen. Geen passender instrument voor de Last Post dan een natuurtrompet! Daar is dat woord weer: ‘last', ‘laatste'. De dood en de trompet, ze zijn onafscheidelijk…

De naam van het instrument zegt het al: er konden uitsluitend natuurtonen op worden gespeeld, vanuit een vaste grondtoon. De buislengte was daarvoor bepalend, terwijl de lipspanning (met een deftig woord als ‘embouchure' aangeduid) het echte werk moest doen (afgezien natuurlijk van ademhaling ofwel longcapaciteit). Want de embouchure zorgde immers voor de boventonen, met daarbij als fundamentele techniek het zogenaamde overblazen.

Van de baroktrompet zijn er meerdere vormen in omloop geweest, al bleef het instrument in de basis gelijk: een natuurtrompet. Ze werden gebruikt tussen ruwweg 1600 en 1800. Het instrument is opnieuw van stal gehaald en tegenwoordig veelvuldig in de historiserende uitvoeringspraktijk gebruikt, zij het wel aangepast door de vinger- en duimgaten die het bespelen danig vergemakkelijken en met daardoor meer trefzekerheid en klankzuiverheid, terwijl dankzij het beugelsysteem de vereiste stemming gemakkelijk kan worden aangepast. In de Barok lieten de tonen zich niet zomaar ‘sturen'. Vandaar het grote mondstuk en de krachtige longen die waren vereist, naast uiteraard grote precisie. En de ene ‘Stadtpfeiffer' was de andere niet… Menigeen zal er met kromme tenen naar hebben moeten luisteren…

Die stokoude praktijk werd door sommige trompettisten toch weer opgepakt, om daarmee zo dicht mogelijk bij de uitvoeringen van toen te komen. Wie erin is geïnteresseerd verwijs ik graag naar meerdere theorieboeken op dit vlak, waaronder The music and history of the baroque trumpet before 1721 van Don L. Smithers, nog steeds gewoon verkrijgbaar.

De ventieltrompet maakte het leven voor de musicus heel wat gemakkelijker, al duurde het toch nog tot 1815 alvorens er sprake kon zijn van het ventiel, dat was bedacht en ontworpen door Heinrich Stölzel (anderen noemen in dit verband Friedrich Bühmel). Het patent erop werd al kort daarna gevestigd, in 1818. Een behoorlijke verbetering kwam pas bijna een kwarteeuw later, van de hand van François Perinet. De ventielen waren eerst nog vierkant, later waren ze uitsluitend in ronde vorm.

Dan de hedendaagse trompet met cilindrische boring, een vrij nauwe mensuur en niet al te wijde beker, uiteraard uitgerust met ventielen, die we vooral kennen als Bes- (vol en warm), C- (fel) en Es-trompet (nog feller). Voor zeer hoge partijen is de D-trompet het uitgelezen instrument (Stravinsky wist er zijn orkestpartituren uiterst kleurrijk mee te tooien).

Trompetten werden ooit in koren gebouwd, zoals de alt-, tenor- en bastrompet. Een aardige ‘bijkomstigheid' was de Aida-trompet, door Verdi voorgeschreven in zijn gelijknamige opera. Het moest een quasi ‘antieke' trompet zijn: ‘diritte di forma Egiziana' (dus naar een Egyptisch voorbeeld, waarmee zo ongeveer de antieke ‘tuba directa' werd bedoeld). De buis bevat geen windingen en daardoor klinkt het instrument opvallend sonoor en kleurrijk, met een behoorlijk ver dragende klank. Daar wilde Verdi er voor zijn Aida maar liefst zes van hebben: 3 in As en 3 in B.

Dan nog iets over de bekende Bach-trompet, een verhaal op zich, dat begon op 8 januari 1961, toen in een radioprogramma van de West-Duitse omroep voor het eerst kennis kon worden gemaakt met de klank van de clarino ofwel de Bach-trompet. Op het programma stond Bachs Ouverture in D, BWV 1068, uitgevoerd door het Keulse ensemble Capella Coloniensis.
De daarbij gebruikte instrumenten waren, een enkele uitzondering daargelaten, replica's van de oorspronkelijke barokinstrumenten, waaronder dus ook de clarino, trombetta of sopraantrompet. Er waren historische afbeeldingen van overgeleverd en zelfs de buislengte was zo ongeveer bekend: twee meter en vijfentwintig centimeter, cirkelvormig opgerold, met het uiterlijk van een posthoorn. Maar daarmee hield het wel op. Meer was er feitelijk niet over bekend. Er was ook weinig belangstelling voor omdat het bespelen ervan een uitermate moeizame zaak bleek: niet alleen puur fysiek, maar ook wat de speltechnische mogelijkheden van het instrument zelf betrof. Zo lukte het bijvoorbeeld zelden of nooit om de hoge tonen er op een fatsoenlijke manier ‘uit te krijgen'.
Een aantal musici van die Keulse kapel liet het er echter niet bij zitten en ging op onderzoek uit, in de veronderstelling dat Bach in zijn tijd nooit en te nimmer genoegen zou hebben genomen met dergelijke kreupele klanken (anders had hij het instrument zeker niet voorgeschreven, zo was de gedachte). Er moest dus de een of andere ‘gimmick' zijn die de clarino wél goed speelbaar maakte. Maar wát kon dat zijn? In een museum in Frankfurt lag het antwoord, kon het ‘geheim' eindelijk worden ontrafeld: een daar als museumstuk gearchiveerde clarino toonde niet alleen de bekende koperen windingen, maar ook daarin geboorde minuscule gaatjes, niet groter dan de kop van een punaise. Door deze met de vingers te openen en weer te sluiten verdwenen de technische problemen vrijwel als sneeuw voor de zon. Wat onspeelbaar leek, bleek nu prima speelbaar. Het grootste winstpunt van deze 'ontdekking': de clarino kon vanaf nu de plaats gaan innemen van de veel te zware, luidruchtige ‘gewone' (ventiel)trompetten die het door Bach bedoelde klankbeeld alleen maar deden verstoren. Al was er wel een addertje onder het gras: wie een hedendaagse trompet gewend was, kon niet zomaar overschakelen naar de clarino. Zowel embouchure, als vingergaten en kleppen vragen nu eenmaal om daarop gerichte, specifieke training.

Wie zo ongeveer een kwarteeuw teruggaat zal mogelijk tot de conclusie komen dat er toen op de trompet aanmerkelijk minder virtuozen in de studio te vinden waren dan tegenwoordig. Over de oorzaken kunnen we het uitvoerig hebben, maar drie ervan zijn in ieder geval voor de hand liggend: de toegenomen belangstelling voor het instrument, de betere opleidingen (in Europees verband!) en de daarmee verband houdende hogere eisen van de orkesten. Dat laatste heeft iets van een vicieuze cirkel: immers, betere musici doen de lat bij de (verplichte) audities bijna automatisch hoger leggen. Iedere eerste-lessenaar bij de (bijna)toporkesten is tegenwoordig in staat om de meest virtuoze stukken te spelen (het Concertgebouworkest heeft er zelfs meerdere, waaronder Omar Tomasoni en Miroslav Petkov). Al was Peter Masseurs in de jaren tachtig op dit gebied eveneens een ware grootheid: hij werd zelfs gerekend tot een van de beste trompettisten op onze aardbol; en dat wilde bepaald wel wat zeggen.

Ook de dames laten in dit specifieke vakgebied goed van zich horen, met in de voorste gelederen natuurlijk het Britse stertalent Alison Balsom. Maar, dit nieuwe album bewijst het, de Franse trompettiste Lucienne Renaudin Vary is net zo'n natuurtalent. Beiden hebben al meerdere albums op hun naam staan en zich toegelegd op de ventieltrompet. Hen gaat geen virtuoze zee daarbij te hoog (of hoog genoeg?) Het nadeel ervan is eveneens evident: het is uitgelopen op een kunstje, mede door de componisten, die door de eeuwen heen de toegenomen technische mogelijkheden van het instrument zoveel mogelijk hebben willen uitbuiten. Wat dat betreft is het eveneens uitgemond in een vicieuze cirkel: betere speltechnieken die leiden tot virtuozer stukken.

En dan is er dirigent Michael Sanderling, zoon van een dirigent die velen van ons (nog) wel zullen kennen: Kurt Sanderling. Van oorsprong cellist ontwikkelde hij zich later tot een uitstekend dirigent, die in november 2000 als zodanig debuteerde bij het Berlijns kamerorkest. In 2010 werd hij benoemd tot chef-dirigent van de prestigieuze Dresdner Philharmonie, een verbintenis die vrij ruw werd verbroken nadat hij 2019 uit protest tegen de door het gemeentebestuur aangekondigde drastische bezuinigingen in de cultuursector het dirigeerstokje had neergelegd. Het had hem vooral gestoken dat hij de plannen uit de media moest vernemen.
Zonder werk zat hij daardoor niet, want naast een aantal aanpalende activiteiten volgde in datzelfde jaar zijn benoeming tot chef van het Luzerner Sinfonieorchester met ingang van het concertseizoen 2021-22. Hij was daar al bepaald geen vreemde, wantr vanaf 2010 vervulde hij er een gastdirigentschap. Hij behoort tot de (vrij) jonge dirigentengeneratie die vriendelijkheid en een prettige omgang vooropstelt, uiteraard gelardeerd met kennis van zaken en een inspirerende dirigeerstijl. Dat levert duidelijk zijn vruchten af; en niet alleen voor hem.

Nog even terug naar de trompettiste Lucienne Renaudin Vary, die de (in Es-groot genoteerde) concerten van Haydn en Hummel steevast op de Bes- en niet op de (voorgeschreven) Es-trompet speelt. De laatste is gemakkelijker, maar – er is veel voor te zeggen – ze houdt toch vast aan haar Bes-trompet, die – het is al eerder gememoreerd – nu eenmaal warmer en sonoorder klinkt.

Dat allemaal gezegd hebbende wacht u subliem spel dat is gevat in een bijpassende registratie. Waardering ook voor het gekozen repertoire, dat buiten de (over)bekende beide trompetconcerten van Hummel en Haydn ook dat van Johann Baptist Georg Neruda (ca. 1711-1776), Aleksandr Aroetjoenjan(1920-2012) en Harry James (1916-1983) omvat, het laatste in een bewerking van Nicholas Urie. De 'bonus' aan het slot neemt nog geen anderhalve minuut in beslag, maar is een alleraardigste afsluiter: Post-scriptum on Haydn.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links