![]() Boeken over componisten
© Emanuel Overbeeke, juni 2025
|
||
Toen de biografie in Nederland na 1990 langzaamaan erkenning kreeg als serieus genre - eerst in de literatuur, daarna in de muziek - klonk de verzuchting dat vooral de mindere goden aan bod kwamen en de echt interessante figuren nog moesten wachten. Die uitspraak is niet meer verdedigbaar. Nadat al voor 2000 een biografie van Matthijs Vermeulen was verschenen, kwamen de laatste jaren biografieën uit van Peter Schat, Otto Ketting en Reinbert de Leeuw en staat dit jaar de teller al op twee: begin april Willem Pijper, nu Louis Andriessen. Diverse componistenbiografieën zijn in de maak. Die verandering heeft diverse redenen. De eerste is het voordeel van de afstand in tijd dat blijkbaar opweegt tegen het nadeel dat we de hoofdpersoon niet meer kunnen raadplegen. Als de hoofdpersoon hecht aan een beeld van zijn of haar leven en werk (een zeer menselijke neiging), zou ik zeggen: schrijf een autobiografie. Het beeld dat oprijst uit een biografie kan trouwens net zo subjectief zijn als dat van een autobiografie; niet-geautoriseerde biografieën kunnen in de kern net zo persoonlijk zijn als geautoriseerde. Veel recente biografieën zijn in zekere zin een gigantische uitvergroting van het biografische portret dat soms verschijnt in kranten en bewegende media. Gigantisch is ook gradueel, zeker omdat onze omgang met privacy, intimiteit en informaliteit de leidraad is in beide soorten publicatie en de laatste decennia grondig is veranderd. Op dit punt is er ook geen wezenlijk verschil tussen componisten en anderen die een biografie krijgen. Dat is er wel inzake de tweede reden (de hamvraag bij elke gebiografeerde): wat is de relatie tussen leven en werk? Die relatie is er uiteraard ook bij componisten, maar vaak op een veel abstracter niveau, zeker bij componisten van klassieke muziek. Stilering en sublimatie zijn in klassieke muziek veel belangrijker en staan veel meer op de voorgrond dan bij populaire muziek. Veel meer dan bij populaire muziek zit de kracht en de intensiteit van klassieke muziek in de stilering. Creativiteit is bovendien een eigenschap die gedeeltelijk los staat van wat iemand meemaakt, daardoor wel wordt beïnvloed maar lang niet altijd definitief bepaald. Ook gevoel voor kwaliteit is maar ten dele gebonden aan context en persoonlijke vorming. Vele zaken uit het leven dringen niet helemaal of helemaal niet door tot het werk en al zijn die zaken op zichzelf nog zo interessant om erover te lezen, in zekere zin had de componist ook notaris of banketbakker kunnen zijn. Het idee dat een bijzonder werk verbonden is met een bijzonder leven (blijkbaar een onuitroeibaar romantisch cliché) gaat maar zeer gedeeltelijk op. Dat kunstenaars in hun kunst soms bijzonder zijn en daarbuiten vaak doorsnee, wil er bij velen kennelijk niet in. De recente enorme aandacht in media voor kunstenaars veel meer dan voor kunst is een verkeerde reactie op een verkeerd verschijnsel. Het verkeerde verschijnsel: kunstenaars zijn vanwege hun kunst bijzondere mensen maar ze hebben het uitsluitend over hun kunst. Daar valt overigens veel voor te zeggen: kunst is uitstekend te waarderen zonder kennis van biografie en context. Door die kennis begrijpen we bepaalde aspecten van die kunst misschien beter of slechter, maar dat hoeft onze waardering niet te beïnvloeden. En is een kunstenaar lang genoeg dood of diens werk sterk genoeg om ook in een andere context te boeien, dan wordt de oorspronkelijke context steeds minder relevant. De verkeerde reactie: alleen praten over de kunstenaar, alsof de kunst louter een ongefilterde uiting is van iemands biografie en zielenroerselen en stijl en esthetiek in wezen irrelevant zijn. Daar valt vooral op af te dingen dat de kwaliteit steeds belangrijker wordt en de context meer en meer een hinderpaal voor echt begrip. Bovendien zit de boodschap grotendeels in de stijl. Om met Mahler te spreken: creativiteit is een mysterie, ook voor de schepper. Zo denkt Oskamp er gelukkig ook over. Daarom is het goed dat in de recente biografieën van Pijper en Andriessen het leven voorop staat en grotendeels wordt behandeld als iets zelfstandigs. Bij Andriessen kan dat eenvoudig omdat er reeds uitstekende studies zijn over zijn muziek, bij Pijper verschijnt zo'n studie later dit jaar. Hoewel ik beide recente biografieën met plezier las, blijft het besef dat deze componisten geen biografie zouden hebben gekregen als hun werk niet de moeite waard zou zijn. (Ziet u al een lijvige biografie verschijnen van Rudolf Perdeck en Jan Masseus?) Er bestaat weliswaar al ‘een biografie van de gewone man', maar die is vrees ik alleen interessant voor de familie. Veel liever lees ik over de kunst van ongewone mensen. Dat staat empathie en aandacht voor de context en de lotgevallen van doorsneemensen uiteraard niet in de weg. Concentratie op kunst is mogelijk omdat men die andere, niet-artistieke aspecten ook een plek kan geven, al denkt waarschijnlijk niet elke kunstenaar en toeschouwer daar zo over. Met de aandacht voor iemands biografie en context plaatst men het onderwerp in een kader waaruit de beste kunstenaars willen en kunnen ontsnappen. De beste kunstenaars zijn juist niet representatief voor hun tijd. Wie iemands karakter en geschiedenis kent, weet nog niet hoe de kunstenaar die verwerkt in zijn of haar kunst. De journalistiek die zich per definitie richt op de actualiteit, de mensen die geschiedenis schrijven en de context waarin dat gebeurt staat tegenover de kunst die in het beste geval erin slaagt die factoren te overstijgen en juist daardoor betekenis heeft voor mensen. Het boek van Oskamp is een met compassie geschreven levensbeschrijving. Ze heeft een fijne neus voor de leuke en minder leuke trekken van haar hoofdpersoon, kent de context van het Nederlandse muziekleven goed en geeft overtuigend aan dat de relatie tussen context en persoon geen eenrichtingsverkeer is maar een wisselwerking. Als ervaren journaliste kan ze situaties met enkele zinnen goed portretteren. Gelukkig schuwt ze vervolgens niet de noodzakelijke nuances en complexiteiten. Haar onderwerp is nauw verbonden met vele clichés inzake het Nederlandse muziekleven en Oskamp is scherpzinnig genoeg om te weten wanneer de clichés relevant en geldig zijn en wanneer niet. Ook al is zij meer journaliste dan wetenschapper, die professie zit meer in de stijl dan in de inhoud: ze haalt er veel bij dat haar betoog prettig compliceert maar weet ook wanneer ze eenduidig moet zijn. Oordelen doet ze zelden, over de muziek zegt zij weinig, over de relatie tussen leven en werk is zij gelukkig voorzichtig. Des te duidelijker is zij over de persoon. Louis Andriessen (1939-2021) was een laatkomer in een zeer muzikaal nest. Hij werd vertroebeld en liet zich graag verwennen. De eerste jaren verliepen niet helemaal naar wens, want op school wilde het niet echt met hem lukken. Pas toen hij naar het conservatorium ging, voelde zij zich thuis omdat hij vakken kreeg die hij leuk vond. Ook al werd zijn talent snel herkend en gewaardeerd, hij had niet meteen een eigen, herkenbare stijl. Dat hadden niet alleen anderen door, ook hijzelf. In de jaren zestig schrijft hij stukken die onderling enorm verschillen in stijl, soms kunnen rekenen op welwillende reacties, maar geen einde maken aan zijn creatieve onzekerheid. Dat verandert niet als hij meegaat met de rebellie van de jaren zestig en de voortzetting ervan begin jaren zeventig in ensembles met bevriende musici. Het verandert pas definitief met de creatie van De Staat , dat in 1976 in première ging. Dit werk, ooit aangeduid als de Nederlandse Sacre , zette de componist definitief op de kaart. Hij kreeg meer leerlingen, ook uit het buitenland, werd vaker geïnterviewd en werd, gewild of ongewild, de geestelijk vader van een compositieschool (de Haagse School). Die macho-stijl hield hij vast tot in de jaren negentig. Zijn werd steeds gevarieerder, maar bleef tot het einde volstrekt herkenbaar en overtuigend. Tegelijk bleef veel bij het oude, vooral achter de schermen. Als laatkomer werd hij verwend en vertroebeld tot en met en die houding behield hij zijn gehele leven. Ook nadat hij op het conservatorium zijn ware Jacob had ontmoet (de gitariste Jeanette Yanikian) en haar meteen met succes het hof had gemaakt, was hij net als Pijper graag polygaam wat hem soms in grote problemen bracht. Hij zag in kwesties het zonnige liever dan het tragische, het ludieke liever dan het ernstige. Desondanks was hij oprecht diep bedroefd toen begin jaren tachtig een grote liefde omkwam bij een vliegtuigongeluk en toen in 2008 na een lang ziekbed Jeanette overleed. Terwijl deze ziekte vorderde, verwekte hij een kind bij een vriendin, iets dat hij volgens Oskamp met een zekere gelatenheid tot zich nam, wellicht omdat de opvoeding meer een zaak werd van de moeder dan van de vader. Niet die vriendin maar een andere vriendin werd na de dood van Jeanette Andriessens tweede wettige echtgenote. Andriessens positie als laatkomer had ook gevolgen voor zijn positie binnen zijn familie. Zijn vader Hendrik was als componist in de kern een traditionalist, als mens goedmoedig, geen man voor conflicten en, zoals Oskamp fraai opmerkte, meer bezig met het schone dan het ware. Louis deed actief mee met de maatschappelijke rebellie van de jaren zestig en was ook als componist veel rebelser dan zijn vader. Maar terwijl zijn vader dit verschil bij voorkeur ontliep (op een veelzeggend incident na), reageerde zijn broer Jurriaan anders. Jurriaan was veertien jaar ouder dan Louis, net als zijn vader als componist een traditionalist en had daarmee aanvankelijk veel succes, totdat hij gaandeweg werd overvleugeld door zijn jongere broer die zich in 1968 nogal badinerend over Jurriaans muziek uitliet. Dat pikte Jurriaan niet. Louis werd ontboden en moest zijn excuses aanbieden, nota bene in aanwezigheid van een advocaat. Die anekdote, opmerkelijk omdat ze zo uitzonderlijk is, spreekt boekdelen. Leden van de familie waren in principe niet uit op conflicten en konden er slecht mee omgaan en Louis was niet gewend om tegengesproken te worden, laat staan om zich te verontschuldigen. De verhouding tussen de broers werd later overigens hersteld. Naarmate de jaren vorderden, ging Louis meer en meer lijken op zijn vader. In dat kader paste ook zijn besluit om in 2010-2012 een werk te schrijven voor het Concertgebouworkest ( Mysteriën ), terwijl hij het orkest in de jaren zestig fervent bestreed en daarna het medium jarenlang liet .links liggen. Mysteriën was een ommekeer, daarna volgden drie orkestwerken. Ook Hendrik schreef voor het Concertgebouworkest. Als beeld van een persoon is Oskamps boek zeer geslaagd. De dialoog tussen persoon en omgeving komt zeer goed uit de verf, zowel de invloed die hij op anderen had als andersom. Hij was, hoe onafhankelijk en eigenzinnig ook, geworteld in een cultuur die op gepaste en ongepaste momenten en manieren aan het licht kwam. Hij brak met het katholicisme van zijn ouders, maar was vol overtuiging cultuurkatholiek. Het boek leest als een trein, mede dankzij de prettige stijl en de uitstekend gedoseerde afwisseling van detail en grote lijn, cliché en nuance, ernst en humor plus de passages over het leven en die over het werk. Wat betreft de muziek beperkt Oskamp zich vaak tot de kern met een sobere onderbouwing. Het leven is uitvoerig gedocumenteerd en de heldere organisatie van het boek verraadt maar zeer ten dele hoeveel werk erin is gaan zitten. Dat Louis' belangstelling veel verder reikte dan de muziek (niet alleen ter wille van het componeren maar ook om zichzelf), is een van de vele punten die in het boek niet heel uitvoerig ter sprake komen, domweg omdat het boek anders ongekend dik zou zijn geworden. En tenslotte leidt het boek hopelijk tot meer uitvoeringen van zijn werk. Want ook als men zijn biografie niet kent en ongeacht met hoeveel plezier ik de biografie ook heb gelezen, zijn muziek is ijzersterk en kan volstrekt op eigen benen staan, ook wanneer niemand meer de componist kent uit eigen herinnering. index | ||