Boeken

 over musici

 

© Frans Schouten, oktober 2023

 

Arthur Japin: Wat stilte wil

Uitgeverij De Arbeiderspers (2022)
ISBN 9789029542869
336 blz., gebonden


Met zijn laatst verschenen historische roman heeft de geprezen en gelauwerde auteur Arthur Japin wederom een opmerkelijk en verrassend werkstuk afgeleverd. Met het onderhavige Wat stilte wil tel ik zo’n 25 publicaties in even zovele jaren, een productie op hoog niveau. De muzikaal begaafde Anna Witsen woont op het familielandgoed de Ewijkshoeve aan de Lage Vuursche. Het verhaal vangt aan medio jaren tachtig van de negentiende eeuw. Het speelt zich grotendeels af in deze villa en in Amsterdam, met een tweetal korte verplaatsingen naar Utrecht en Parijs. Anna is vast besloten van de zangkunst haar zelfstandig beroep te maken. Haar stand bewuste vader Jan Jonas en haar starre, bekrompen zus Coby doen er alles aan om haar voornemen te dwarsbomen. Van haar broer Willem als ook van haar zangleraar en begeleider Julius Röntgen vindt zij de steun om haar ideaal te blijven nastreven. Het wordt in haar patricische milieu onfatsoenlijk geacht indien een dochter des huizes muziek als uitvoerend beroep kiest. Het komt nog zo ver dat de geestelijk kerngezonde jonge vrouw door haar omgeving het gekkenhuis in wordt gepraat. Haar enige optreden in de concertzaal Odeon aan het Singel wordt een teleurstelling waaraan de hinderlijke aanwezigheid van haar vader Jonas en zus Coby mede debet is. De vereenzaamde Anna zal zich ten slotte verdrinken in de vijver achter Ewijkshoeve.
Of Anna’s onbeantwoorde liefde voor Julius Röntgen hierin een rol zou hebben gespeeld, wordt niet door de feiten geschraagd.

Zo’n vermoeden wordt knap ontzenuwd in de biografie Gaudeamus van Julius Röntgen door Jurjen Vis (Zwolle 2007). Japin had zich al eerder over het leven van Anna Witsen gebogen. Ik citeer Vis, zie blz. 483 van de biografie: “Het gerucht dat Julius in deze periode een liefdesrelatie had met de zangeres Anna Witsen (1855-1889) moet hier op zijn minst worden gerelativeerd. De Nederlandse romancier Arthur Japin baseerde op dit gegeven een filmscript ‘Anna Witsen’ [..] dat diende als basis voor een muziekdramatische productie in de Kleine Zaal van het Concertgebouw op 15 Februari 2003 (‘De Klank van Sneeuw’)”. Bovendien komt de naam van Anna Witsen niet meer voor in de dagboeken van Röntgen na het jaar 1883. Dan moeten de gebeurtenissen over hun ontmoetingen in de roman nog beginnen. Haar dood bracht een schok teweeg in de litteraire kringen van de Tachtigers met wie zij de artistieke idealen deelde. Herman Gorter heeft naar aanleiding van haar verscheiden een vermaard gedicht geschreven: ‘In de zwarte nacht is een mensch aangetreden’.

Anna Witsen (1855-1889)

Japin heeft voor het verhaal een knappe vorm gevonden met een zich levendig verplaatsend perspectief. Het thema van de zelfmoord wordt meteen voorbereid aan het begin wanneer Anna en broer Willem glijdend lopen op de bevroren vijver achter Ewijkshoeve.
Het thema keert terug aan het einde wanneer Anna zich verdrinkt. Door de roman heen komt de vijver telkens terug als een ‘leidmotief’ of noodlotsmotief. Een effectieve tegenstelling biedt het saai stijve huishouden van Ewijkshoeve tegenover het uitgelaten milieu der Tachtigers die Anna ontmoet in het Amsterdamse schildersatelier van broer Willem. Aldaar maakt ze kennis met Kloos, Verweij, Jac. van Looy, Frank van der Goes, Karel Alberdingk Thijm, Frederik van Eeden, Aletrino, Willem Paap et alii. Jammer, ik vind de dialogen van de heren nogal houterig en gemaakt. Dat doet menig romancier veel beter. De dialogen in de hoofdstukken XXIII en XXIV daarentegen lopen soepel en vlot. In XXIII is Anna op kraambezoek bij Amanda Röntgen. Een mooi, natuurlijk hoofdstuk. In XXIV ontmoet Anna onverwacht Blanche Ford, de maîtresse van broer Willem. Ook die scène is voortreffelijk gedaan. Een geslaagd negatief contrapunt vormt het verbeten, critische commentaar van zus Coby. Een goede roman kan niet zonder de rol van een onsympathiek personage.

De geëmancipeerde tante Thea Taets van Amerongen zou zo ontleend kunnen zijn aan de opgewonden meisjesboeken uit het begin van de vorige eeuw. Vader Jan Jonas blijft heel lang een wat onbestemde Pilatus figuur. Uiteindelijk zal hij tot het zelfinzicht komen dat hij zijn dochter vrij had moeten laten, zoals we later nog zullen zien. Hij was echter geenszins de ‘spil van Toonkunst’ zoals Japin het doet voorkomen. Hij organiseerde evenmin de muziekfeesten ‘aan het hoofd van de Maatschappij ter Bevordering der Toonkunst’. Wel zal hij hebben deelgenomen aan particuliere muziekavonden, dat hoorde bij zijn stand.
Ook zal hij op de achtergrond deel hebben uitgemaakt van het
Bestuur van de afdeling Amsterdam van Toonkunst. Bij de grote
initiatieven van Toonkunst, zoals de stichting van de Muziekschool,
het Conservatorium of de oprichting van het Concertgebouw
aan, toen nog, de Houbrakenstraat, komt men zijn naam
niet of nauwelijks tegen.

Levendig beschreven is het relaas wanneer Anna en tante Thea onverwacht verzeild raken in het tumult van het Palingoproer in de Jordaan. Wel zijn er hier en daar enkele storende missers, zoals de verkeerde spelling van de naam van Aaltje (Noordewier) Reddingius. Op de blz. 33 en 74 gaat het twee keren goed. Op de blz. 62, 210 en 309 verschijnt dan in eens de variant Aaltje Redengius. Het betreft hier wel een van de bekendste en grootste zangeressen uit de Nederlandse muziekgeschiedenis. In het schildersatelier van Willem ruikt het ‘heerlijk naar terpentine’.
Schilders gebruiken uitsluitend terpentijn, dat kan elke ontwikkelde leek, laat staan een auteur, toch wel weten. Japin is in zulke zaken verwijtbaar achteloos te werk gegaan. Met een zorgvuldige redactie is het bovendien geheel onnodig. Jammer is ook dat Japin consequent ‘volledig’ schrijft wanneer ‘volkomen’ of ‘ten volle’ juister waren geweest. Willem Kloos schrijft op blz. 189 geen klankdicht maar dit moet zijn klinkdicht dit zijnde Nederlands voor sonnet. Enno Endt komt men in de litteratuurlijst twee keer tegen met hetzelfde werk. In de lijst ontbreken enkele nuttige naslagwerken, zoals de Röntgen-biografie van Jurjen Vis maar ook de bijdragen van Johan Giskes en Lydia Lansink in deel 1 van Historie en Kroniek van het Concertgebouw en het Concertgebouworkest (1988).
Onderwijl zou men bijna verzuimen de vele muziek in het verhaal te vermelden, zoals liederen van Brahms, Liszt en Röntgen. Deze laatstgenoemde speelt zoals te verwachten als musicus en componist een prominente rol in de roman, maar tevens als pianist-begeleider en leraar van Anna.

Ook de vrouw van Julius, de bekende en begaafde violiste en componiste Amanda Mayer wordt geschetst als een innemende persoonlijkheid. Het cyclische thema wordt in begin en eind herhaald met een tweede thema dat een onuitgesproken diepte geeft aan hetgeen er plaats vindt in en rondom de vijver. Bij de introductie komen de boerenkinderen uit de omtrek nieuwsgierig naderbij. Willem wil ze wegjagen maar Anna zal dat verhinderen. Bij de herdenking door de verwanten aan de vijver na Anna’s dood gebeurt bijna hetzelfde. Ook thans komen de boerenkinderen dichterbij en Arntzenius, Coby’s man, wil ze wegjagen met een boomtak in de hand. Nu is het Jan Jonas die het hem belet. Hij breekt de tak en zegt: “Zij horen hier, láát ze er zijn”. Te laat voor Anna, maar net op tijd komt hij tot het zelfinzicht dat men het spontane, jonge leven niet moet beknotten in zijn ontwikkeling en zijn vrijheid.

Japin heeft Anna Witsen gepresenteerd als een open, hartelijke persoonlijkheid, trouw aan haar idealen maar ook trouw aan het gezin waarin zij opgroeide tot volwassenheid. Evenwichtig was zij stellig in weerwil van hetgeen er over haar stemmingswisselingen door haar omgeving werd gemeend. De jonge arts en psychiater Frederik van Eeden heeft daarin een bedenkelijke rol gespeeld met zijn theorie over dubbele persoonlijkheden van melancholieke aard. Japin voert het ietwat weeïge therapeutenproza overtuigend op. Het doet sterk denken aan de parodie van de onsterfelijke Drs Zielknijper uit Marten Toonders Bommelverhalen. Geen huisarts zou thans antidepressiva voorschrijven aan deze vrouw. Met haar gezonde gevoelsleven was niets bijzonders aan de hand. Het is een van zijn sterke punten dat Japin deze kant van de zaak zo duidelijk heeft belicht. Daardoor blijft men deze roman tot het einde toe met meegevoel lezen. Dit moge men ook de toekomstige lezer van dit boek van harte toewensen.

Japin heeft andermaal een uitstekende prestatie geleverd met het verhaal van een tragisch leven dat gebaseerd is op historisch gebeurtenissen. Het lot van Anna Witsen zal geen lezer onberoerd laten. Het moge Arthur Japin als zijn verdienste worden toegerekend.
De titel van de roman is ontleend aan de volgende versregels van Herman Gorter:

De dingen staan om me zoo stil
te luistren wat de stilte wil…

Gorter schreef een in memoriam gedicht na de zelfgekozen dood van Anna Witsen:

In de zwarte nacht is een mensch aangetreden,
de zwarte nachtwolken vlogen,
de zwarte loofstammen bogen,
de wind ging zwaar in zwarte rouwkleeden.

’t Gezicht was zoo bleek in ’t zwarte haar,
de handen wrongen, de mond borg misbaar,
de nek was zwart,
een hel was ’t hart
van daar kwam het zwarte en worgde haar.

Met de wind, met de boomen en met al de wolken
is ze gekomen,
het waren rondom haar groote volken,
van zwarte nachtdroomen.

Bij een groot zwart water aan zijn zoom
heeft ze heel stil gestaan,
de lang geleden geboren boom
heeft het toen geraân –

en de wind en de wolken hebben stil gestaan,
ze hadden het niet gedacht,
anders waren ze niet gegaan
en hadden haar niet hierheen gebracht,

en alle zijn ze blijven staan,
de wind en de boomeblaan
en het wolkevolk
en de zwarte golven in de kolk,

en de vaders en de voorouders
stonden omhoog
in de stille wolken met hun schouders
tot de voeten in zwarte toog,

en de kinderen die ze had willen baren
kwamen rondom
tegen de boomen staan, ze waren
klein en stom,

en één ding dat ze in haar leven
altijd had gehad,
kwam nu heel hoog boven haar zweven
lichtend mat,

een groote vogel, een groote bloem,
een klinkende klok, haar groote roem,
haar stem waarmee ze was geboren
hing nu omhoog en liet zich hooren.

En al die kindren en die ouden,
hadden het niet gedacht
en ook niet de stem die boven de wouden
nog zong in den nacht –

die was altijd in ’t leven geweest
haar eenig lam,
die blaatte nu nog als een eenzaam beest
of ze bij hem kwam,

die was het eenige vuur geweest
voor hare handen,
daar kwam ze ’s avonds erg bevreesd
uit de menschelanden,

die was het droomen en lavende slaap
voor haar in ’t leven geweest,
die stond nu boven, een eenzaam schaap,
een blatend beest.

Maar toch ze ging en ze sleurde mee
in een sleep
kindren en klanken, in zwarte zee
ging alles scheep,

en ’t dreef nog even, het water zwart
vonkte van diamant,
in die groote schipbreuk brak ook het hart,
alles zonk, het laatst de hand.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links