![]() Boeken over componisten
© Emanuel Overbeeke, april 2018
|
||
Het nieuwe boek van Maarten 't Hart Johann Sebastian Bach is niet helemaal nieuw. Het is de tweede editie van een boek waarvan de eerste verscheen in het Bachjaar 2000 bij het Kruidvat. De winkelketen die zich toelegt op de reiniging van ons uiterlijk gaf een boek uit voor de reiniging van ons innerlijk. Terwijl in de tussenliggende jaren de zielzorg van de koude grond epidemische vormen heeft aangenomen, onder andere in de schappen van de kiosken, verschijnt de tweede editie van een boek over een van bekendste componisten niet bij een bedrijf voor iedereen maar bij een firma voor in naam het steeds meer buiten beeld rakende soort van de traditionele arbeiders. Bach was immers een arbeider, in dienst van een baas en een enkele keer wegens plichtsverzuim verblijvend in de gevangenis waar hij prachtige stichtelijke stukken schreef. De populairste muziek van deze barokcomponist moet het hebben van een flinke dosis romantisering en de beste muziek van deze burger is voor aristocraten met een anarchistische inborst, iets dat vreemd valt zowel in die kiosk als bij die arbeider. Zonder gekheid: tussen de twee edities bestaan verschillen en overeenkomsten. Nieuw is een uitgebreid hoofdstuk over alle cantates en een bespreking van de literatuur. Bestaande passages zijn aangevuld met nieuwe informatie die in toon en inhoud aansluiten bij de oude. Herlezende werd ik bevestigd in oude indrukken, maar had ik ook nieuwe. De oude: hij citeert veelvuldig Vestdijk, maar is het vaak niet met hem eens en schrijft helaas minder goed, al kan zijn inzet voor Vestdijk niet genoeg worden geprezen. Bijna altijd zegt hij Alleluja en is de toon aandoenlijk. Het komische hoogtepunt is nog steeds de beschrijving van een incident in Bachs leven waarvan we vrijwel niets af weten en de opsomming van de vele fantasieën die musicologen (die graag gefundeerd willen overkomen) bij dit voorval hadden, terwijl 't Hart ergens even komisch opvallend voorzichtig is op het terrein waarop hij ongestraft fictioneel en ongefundeerd kan zijn: het esthetische oordeel over een compositie. Hij neemt weliswaar geen blad voor de mond (zijn openheid is charmant omdat ze zo ontwapenend is), maar komt lang niet altijd zelden met onderbouwing, terwijl ook Vestdijk in het speculatieve wist te funderen. 't Hart is de gelovige, Vestdijk de denker. Een kennis van me moet (alleen of met anderen, dat weet ik niet) de seizoenbrochure van een groot podium maken en dus elk concert aanbevelen. Natuurlijk zijn alle concerten geweldig, maar na vijftig concerten ben je door je superlatieven heen. Wat dan? Maar 't Hart heeft niet te maken met slechts 100 concerten, maar met meer dan 1000 composities van Bach (hij bespreekt ze bijna allemaal) en lijkt dit probleem niet te kennen. Dat hij een grotere woordenschat heeft dan mijn kennis, lijkt mij uitgesloten. Vestdijk zou zijn toevlucht hebben genomen tot minder gangbare woorden en uitdrukkingen, wat zeker helpt (zijn typering van Bachs muziek als 'onmeewarig geduld' blijft subliem ondanks alle kanttekeningen die Maarten 't Hart erbij plaatst). Wat 't Hart eventueel tekort mocht komen aan woorden, compenseert hij in overvloed met lieve zinnen en beelden, humoristische anekdotes, kritiek op andere Bach-kenners en gelukkig ook zelfspot. Hij weet voor wie hij schrijft. 'Over de Matthaüs hoef ik niet in extenso te schrijven. Wie de moeite neemt om dit boek te lezen, kent het werk net zo goed als ik.' (blz. 190) Daarna is het hoofdstuk over de Matthäus nog twee bladzijden lang. In die twee doet hij wat hij in vrijwel het gehele boek doet: hij beoordeelt en bejubelt, zoekt af en toe naar een onderbouwing die hij, geheel in navolging van Vestdijk, meent te vinden in bepaalde compositorische kwaliteiten in een detail zoals een toonladder, harmonische wending of melodie in een bepaalde maat. Hij gaat nog niet ver om net als Vestdijk composities een cijfer te geven, maar hij neemt wel Vestdijks opvatting over dat de kwaliteit en identiteit evenzeer zit in een enkel detail als in het geheel. Maar waar Vestdijk ons overlaadt met gedachten en nuances totdat op den duur niet meer duidelijk lijkt wat Vestdijk vindt, geeft 't Hart op spontane toon primaire reacties die hij lang niet altijd verfijnt of vercompliceert. Hij doet soms wel interessante observaties, maar werkt ze helaas niet altijd uit. Zoals deze: waarom zijn er vele romans rond de Goldberg-variaties en is er vrijwel geen fictie rond Die Kunst der Fuge? Genuanceerd is 't Hart wel in zijn oordelen: vrijwel alle werken van Bach komen aan bod, maar lang niet alles krijgt een tien plus. Bach was als componist wel een klasse apart, maar geen heilige. Naarmate het boek vordert, wordt 't Harts agenda duidelijker. De schrijver verklaarde ooit bij Adriaan van Dis dat Bach bij hem de plaats had ingenomen van God en dat hij nu even graag schopt tegen het ouderlijk geloof als dat hij Bach vergoddelijkt. Veelzeggend in dit verband zijn de passages over Bachs geloof. In de jaren vijftig brak onder musicologen een discussie uit over de vraag of Bach primair componist of gelovige was. De wijze waarop Bach in zijn werk omging met religieuze teksten was voor sommige wetenschappers voldoende reden de vraag aanhangig te maken. Volgens een enkeling (Friedrich Blume) was hij zelfs ongelovig. Die stelling lokte natuurlijk protest uit, ook van mensen die weliswaar erkenden dat Bach niet de vijfde evangelist was, zoals Schweitzer nog beweerde, noch het boegbeeld van de protestantse muziek, zoals de romantiek hem graag beschreef, maar dat Bach in zijn muziek hoe dan ook uiting gaf aan een onwrikbaar geloof. Kunst en boodschap onderhielden in Bachs muziek een complexe relatie, iets waar ook 't Hart mee worstelt. (De polemist Taruskin in zijn History of Western Music wil Bach afschilderen als een conservatieve theoloog en gaat aan deze discussie uiteraard voorbij, ongetwijfeld bewust.) De van God gevallen schrijver 't Hart projecteert zijn afvalligheid graag in Bach (en heeft daar ook wel reden toe), al is hij gelukkig zo realistisch dat Bach ook gelovig was. Met zijn oprechte, ongecompliceerde toon en bewondering weet hij soms niet goed raad met Bachs complexe muzikale persoonlijkheid (over de persoon Bach, over wie we zeer weinig weten, houdt 't Hart zich gelukkig enigszins op de vlakte). Bij veel hoofdstukken had ik de dubbele sensatie dat hij enerzijds de Bach-gevorderden wegwijs wil maken in de literatuur, terwijl hij anderzijds kenners graag bekritiseert als ze over de schreef gaan maar daar alleen korte, meestal lieve instinctieve reacties tegenover kan stellen. 't Hart schrijft gelet op wat hij bekend veronderstelt voor mensen die al overtuigd zijn van Bachs grootheid, maar op een toon alsof de lezers dat nog niet zijn. Mag ik ten slotte de schrijver die graag anderen betrapt op fouten, wijzen op enkele (mogelijke) vergissingen in zijn boek? Op blz. 212 staat: 'Voor velen is de fuga in b-klein (uit het tweede deel van het Wohltemperiertes Klavier) het hoogtepunt van het gehele WTK.' Bedoelt hij, gezien de opbouw van de bewuste pagina, niet bes-klein? Met de toegevoegde link tussen deze fuga en Beethovens Bagatel op. 119 nr. 11 zegt 't Hart meteen dat bewondering en inspiratie nog niets zeggen over stijl en verwerking (Vestdijk had zoiets gezegd, 't Hart laat het bij de constatering van de verwantschap.) En op pag. 261 bedoelt hij neem ik aan Bach-kenner Christoph Wolff terwijl er staat 'Melchior Wolff', wat bij mij een zoektocht op gang bracht naar eventuele publicaties van literair criticus Melchior de Wolff over Maarten 't Hart. Is dit een verspreking/verschrijving of een vergissing? ____________________ index | ||