![]() Boeken over componisten
© Emanuel Overbeeke, mei 2025
|
||||
De schrijver van deze biografie, Arthur van Dijk, is geen musicoloog maar neerlandicus. Weliswaar bevat zijn boek hoofdstukken over Pijper als componist en criticus, maar het leven staat voorop. Composities worden af en toe vermeld, maar zelden besproken als muziek op zich. Dat vond ik aanvankelijk jammer, maar dat gevoel verdween toen ik bij de presentatie hoorde dat later dit jaar een boek verschijnt over de muziek. De auteur van dat boek, de Amerikaanse musicoloog Harrison Ryker, promoveerde in de jaren zeventig op een proefschrift over Pijpers symfonische muziek. Ongeveer twintig jaar later werkte hij aan een biografie wat resulteerde in enkele uitstekende artikelen rond enkele composities. Gezien eerdere publicaties van Arthur van Dijk was zijn concentratie op het leven te verwachten. Het antwoord op de hamvraag in elke biografie (wat is de relatie tussen leven en werk) wordt daarmee aan de lezer overgelaten, zeker na verschijning van Rykers boek. Wie Pijpers muziek kent, weet het antwoord al enigszins want de overeenkomsten zijn groot, zij het op een abstract niveau. De lezer wordt ook geholpen door Van Dijks aanpak. Van Dijk schrijft zoals Pijper dacht en handelde. Van Dijks liefde voor Pijper werd gewekt door het lezen van Gestalten tegenover mij waarin Simon Vestdijk enige vrienden portretteert. Binnen die groep is Pijper weliswaar de enige niet-literator, maar Vestdijk vond hem evenzeer literator als componist. Pijper had de gave van het woord en maakte daar maximaal gebruik van. In Vestdijks tekst kwam Pijper voor Van Dijk - zeer tot zijn genoegen - over als een W.F. Hermans avant la lettre: keihard, bondig, niets ontziend, geen woord te veel, vol verrassende inzichten, volstrekt zonder verbale mooidoenerij en tegelijk ongemeen krachtig en persoonlijk. Dat beeld van Pijper rijst al op uit de twee bundels van Pijper De Quintencirkel en De Stemvork die verschenen tijdens zijn leven (!894-1947). Pijper schreef veel meer, maar zijn huis ging verloren bij het bombardement op Rotterdam in mei 1940. Daarop ging Van Dijk op zoek naar Pijpers ongebundelde geschriften met als resultaat in 2011 Het papieren gevaar , twee pillen van samen enkele duizenden bladzijden die Vestdijks beeld van Pijper als literator op een geweldige manier bevestigen. Daarmee was Van Dijks Pijper-honger nog niet gestild. In 1019 kwam hij met een selectie uit de brieven van Pijper, In het licht van de eeuwigheid. Ze geven een inkijk in de persoon, mede dankzij Van Dijks vele uitstekende annotaties. Ook al wisten we daardoor en ook dankzij eerdere publicaties van anderen al veel over Pijpers persoon en levensloop, met name over de publieke figuur, in de net verschenen biografie staat ook voor trouwe Pijper-volgers veel nieuwe informatie. Die richt zich op een aantal punten: de cultuur van Pijpers geboortedorp Zeist, zijn relaties met andere musici, zijn liefde voor auto's, zijn opstelling tijdens de oorlog en vooral zijn relaties met vrouwen. Pijper, ongeacht of hij getrouwd was of niet, was van nature polygaam, wat allerlei problemen gaf omdat deze vrouwen hem graag voor zichzelf alleen wilden. Iets hiervan wist ik al omdat ik een van deze vrouwen (Saar Bessem) heb bekend wat na lezing van de biografie betekent dat ik slechts één versie van de geschiedenis kende. Soms vroeg ik mij af wat al deze intieme details bijdragen aan mijn kennis van Pijper, totdat ik besefte hoezeer Pijpers houding in leven en werk grotendeels dezelfde is. (En met werk bedoel ik niet alleen de geschriften maar ook de composities.) Pijper is in zijn beste werken (uit de jaren twintig) kort van stof, ongemeen scherp, vol abrupte overgangen, met uiterst scherpzinnige ideeën zonder uitwerking, met een liefde voor complexe situaties. Pijper maakte het zichzelf niet gemakkelijk, zowel in amoureuze als professionele kwesties en was ter wille van zijn zaak (een goed muziekleven) niet te beroerd om belangrijke collega's te schofferen. Zijn gedrag was voor zijn omgeving soms benijdenswaardig, soms problematisch, maar werd meestal gedoogd omdat men de kwaliteit van zijn werk zag en respecteerde. Al op de dag van de begrafenis kwam een groep vrienden en leerlingen bijeen om zijn nalatenschap goed te organiseren. Binnen een jaar na zijn dood had hij een naamplaatje in het Concertgebouw. Tot midden jaren zestig gold hij als de belangrijkste Nederlandse componist van na Diepenbrock. Zijn ‘ondergang' eind jaren zestig was vooral het werk van Reinbert de Leeuw die vlak voor zijn dood toegaf dat hij met zijn kritiek zijn pijlen beter had kunnen richten op Pijpers navolgers.
Ook al is het een lijvig boek, er ontbreekt iets. Ruimtegebrek is in wezen een smoesje, want bij ruimtegebrek kiest men op grond van een agenda. Aanvankelijk viel mij op dat de omissies bijna allemaal te maken hebben met de muziek, dus ik hoop nu dat Ryker in zijn komende boek hierop zal ingaan. Pijpers verandering van esthetische oriëntatie aan het einde van de Eerste Wereldoorlog (daarvóór pro-Duits, erna pro-Frans) wordt vermeld binnen één alinea alsof Pijper binnen een week van gedachten was veranderd. Bij een componist die ooit verklaarde meer te hebben geleerd van Freud dan van de muziektheoreticus Riemann zou ik graag meer willen weten, bijv. over de overgang het resultaat is van een lang rijpingsproces of van een korte bliksemflits. De oorlog zal denk ik niet de enige reden geweest zijn. Het confronteert de biograaf en de lezer met het feit dat Pijper enerzijds kortaf was en anderzijds in zijn geschriften en meer nog de brieven uitgebreid wilde psychologiseren, zij het dan over menselijke relaties, niet over muzikale esthetiek. Bij een recensent die in zijn jonge jaren vaak over musici schreef en feilloos en schaamteloos schreef wat ze niet goed deden, is het interessant om te melden dat er één opname bestaat van Pijper als dirigent uit 1937, met delen uit zijn toneelmuziek bij Vondels Phaeton). Ik begrijp daardoor beter zijn bewondering voor de pianist Walter Gieseking (hetzelfde gevoel voor magie in klank) terwijl de enigszins gedateerde wijze van zingen (van Saar Bessem en Arend Hauer) mij niet stoort. Saar Bessem, die met anderen Pijper en Vestdijk met elkaar in contact bracht (de heren zouden samen een opera, officieel geheten symfonisch drama schrijven, Merlijn, die helaas onvoltooid bleef) vertelde mij hoe Pijper en Vestdijk zeer verschillend reageerden op de oorlogssituatie. Pijper kroop in zijn schulp en wilde het liefst zo onopvallend mogelijk de oorlog doorkomen. Hij meldde zich uiteindelijk aan voor de Kultuurkamer, maar of hij daar als lid te boek stond, is de vraag. Vestdijk was evenmin een held, wel een opportunist, kon het leed in zichzelf en in zijn omgeving als hij wilde goed van zich afzetten omdat zijn werk voor alles kwam. Pijper zette ook het werk voor alles, maar kon dit minder goed en had teveel bezigheden om zich goed op zijn componeren te kunnen richten. Als we de biografie mogen geloven, schrijft hij in 1946 bijna en passant zijn Vijfde strijkkwartet, voor mij een van zijn beste werken. Van Dijk is uiteraard door Pijper gegrepen, anders had hij deze trilogie niet kunnen voltooien, maar hij spaart zijn held niet. Als iemand vele kanten had, dan wel Pijper – en Van Dijk gedraagt zich soms als een ware Hermans-bewonderaar. Bijvoorbeeld als hij schrijft over de eerste dagen na de bevrijding. ‘Tot grote teleurstelling van Pijper pakt iedereen na de oorlog de draad weer op “alsof er niets gebeurd is”. Maar zelf doet hij dat ook.' (Het citaat binnen het citaat is van Pijper). Ook andere personen krijgen ervan langs. Een literaire tekst van Emmy van Lokhorst, Pijpers tweede vrouw, noemt Van Dijk tenenkrommend (Van Lokhorst zat na de oorlog onder meer in de jury van de P.C. Hooft-prijs). Jan van Gilse noemt Van Dijk een slechte dirigent, waarmee hij Pijpers vernietigende aanvallen op de man rond 1920 in wezen verdedigt. Pijper zou zich hebben verweerd met het argument dat de kwaliteit van het musiceren zijn oordeel rechtvaardigt. In de jaren dertig schreef Pijper voor De Groene Amsterdammer vrijwel uitsluitend over muziek en muziekpolitiek, zelden over musici. De weinige die aparte aandacht verdienden waren technisch onberispelijk, muzikaal uitzonderlijk, met een duidelijke visie die recht deed aan de partituur. Zelfs George Szell kreeg ervan langs! Als hij iemands zwakke plekken zag, was hij genadeloos, iets dat Flothuis ondervond bij zijn staatsexamen muziektheorie, maar voor de weinige echte toppers zoals Mengelberg, Casadesus en Monteux was hij vol lof zonder enige restrictie. Zijn vroege omgang met collega's bevestigt een indruk uit zijn brieven: als ik gelijk heb, hoef ik niet empathisch te zijn. Later in zijn omgang met studenten aan het conservatorium veranderde dat gelukkig enigszins. Het boek is uitstekend leesbaar. Al was het leven van Pijper reeds in grote lijnen bekend, onder meer dankzij een eerdere zeer summiere biografie van W.C.M. Kloppenburg, Van Dijk voegt veel nieuws toe. Fouten staan er vrijwel niet in (en die zeer weinige staan in de passsages over de composities en de geschriften). Bij een enkele opmerkingen had ik graag een noot gezien – en bij een belangrijke passage staat een verkeerde bron (noot 7 op p. 416). Van Dijk neemt net als Pijper geen blad voor de mond en houdt van venijnige grappen. Als er na de oorlog sprake is van een nieuwe baan voor Pijper, heet het bewuste hoofdstuk ‘Functie elders'. Wie begrijpt die toespeling nog over tien kabinetten? Voor Pijperologen zijn nu twee dingen cruciaal: allereerst de uitgave van het boek van Ryker en daarna vooral meer uitvoeringen van het werk. Pijper is een historische figuur in die zin dat hij het muziekleven van zijn tijd op de voet volgde en dat zeer drastisch becommentarieerde. Pijper is een actuele figuur omdat zijn beste werken nog steeds niets aan kracht en daarmee betekenis hebben ingeboet. Zijn werk is absoluut niet representatief voor zijn tijd, zeker niet als men naar Nederland kijkt. Vandaar dat hij zich richtte op het buitenland waar hij in het kader van de ISCM geestverwanten tegenkwam, al was voor de oorlog zijn kritiek op neoclassicisten vernietigend; sommige van hun werken noemde hij ‘even substantieel als de eerste kievitseieren'. Of zijn muziek in zijn tijd past, is in wezen niet belangrijk. Zijn beste stukken zijn niet tijdgebonden en diverse musici van vandaag hebben dat begrepen. Van die musici moeten er meer komen. Voor inspiratie en creativiteit kunnen zij terecht bij deze biografie. index | ||||