Boeken over componisten
© Emanuel Overbeeke, mei 2017
|
||
Ignace Bossuyt: J.S. Bach, De h-Moll-Messe Universitaire Pers Leuven 204 blz. (2017) http://upers.kuleuven.be/nl/book/
De Vlaamse musicoloog Ignace Bossuyt is een uitstekend popularisator. De afgelopen jaren schreef hij diverse korte monografieën van afzonderlijke composities uit een ruime periode (van Vlaamse polyfonie uit de renaissance tot Mendelssohn). Zijn jongste boek over Bachs Hohe Messe dat bijna 200 pagina's telt lijkt in veel opzichten op zijn korte studies die vaak nog geen 100 bladzijden bevatten. Bossuyt kent de recente literatuur, kan die uitstekend samenvatten, is een goede schrijver en probeert geïnteresseerde leken verder te laten kijken dan de eigen kennis. In die opzet slaagt hij doordat hij op uitstekende wijze verschillende kwaliteiten verenigt. Ten eerste levert hij grondige en globale analyses. Een willekeurig voorbeeld uit het recente Bach-boek is deze passage uit de paragraaf over het Cruxifixus. 'De chromatisch dalende melodische kwart (van g' naar d') plaatst [Bach] nu in de sopraanpartij, die nog verder daalt tot b, de laagste stem van de hoogste stem, als symbool van de graflegging.' (p. 106) Zo'n zin kan elke conservatorium- of musicologiestudent met de partituur voor zijn neus heel gemakkelijk ophoesten. Een zin met deze diepgang zou niet hebben misstaan in menig programmatoelichting, ware het niet dat technische elementen de laatste tientallen jaren meer en meer uit de toelichtingen zijn verdwenen. Toelichtingen tegenwoordig handelen meer en meer over de componist en (indien bekend) de ontstaansgeschiedenis van een compositie. Opmerkingen over expressie worden niet geschuwd, maar hoe de componist die expressie vorm geeft in noten blijft vaak onbesproken, alsof stijl en vorm bij kunst niet ter zake zouden doen. Juist op dat laatste terrein doet Bossuyt goed werk. Hij plaatst een compositie in een historische context, in dit geval met name de theologische en stilistische achtergronden en doet daarbij twee dingen: de muziek wordt niet alleen opgevat als een expressie van de boodschap, maar de muziek is ook kunst die ook zonder kennis van die achtergronden uitstekend kan worden genoten. Analyse is daarmee meer dan een beschrijving van de vormgeving, terwijl de vorm niet alles zegt over de inhoud. Door de vele relaties bij dit onderwerp goed te beschrijven, maakt hij ze ook goed invoelbaar. Hoewel Bossuyt Bach graag in allerlei tradities plaatst, is Bossuyt net als Bach geen hokjesman. Bossuyt maakt begrijpelijk waarom een lutheraan als Bach zich met de eerste twee delen van de mis wendde tot een katholieke vorst, waarom de mis in muzikaal opzicht verwijst naar het protestantse en het katholieke erfgoed (en hoe die twee door elkaar lopen), in hoeverre Bachs kerkmuziek verwijst naar de toenmalige opera, hoe de componist oud materiaal incorporeerde in een nieuw werk en waarom juist die rijkdom het werk na 1800 aantrekkelijk maakte voor vele, zeer verschillende musici en luisteraars. Het boekje biedt daarnaast allerlei verrassende inkijkjes. De eerste is de veelvuldige erkenning dat we veel van het onderwerp niet weten. Dat typeert de wetenschapper en de popularisator die ons niet wil lastig vallen met zijn persoonlijke occupaties. Ook zonder hen is er voldoende over de muziek te vertellen. Het tweede de fraai afgedrukte muziekvoorbeelden. Ten derde laat Bossuyt in zijn keuze van de gehanteerde bronnen zien dat Bach een internationaal onderwerp is. De amerikanisering van de wereld, ook de musicologische wereld, de dominantie van het Engels plus het gegeven dat lang niet meer iedereen alle relevante vreemde talen kent, leidt tot een verschraling (Franse muziek bijv. is grotendeels het domein van Franse musicologen die alleen in het Frans publiceren) waardoor niet alleen informatie geen verspreiding heeft, maar ook interessante methoden minder gehoor krijgen. Bossuyt is een ouderwetse breed ingesteld onderzoeker, niet alleen omdat Bach een alom bestudeerd onderwerp is. Zijn vertrouwdheid met de wetenschappelijke teksten (de literatuurlijst is zeer omvangrijk) blijkt vooral uit de noten die vele boeiende uitweidingen bevatten. Latijnse teksten worden vertaald, Franse, Duitse en Engelse niet. Het hoofdstuk over de receptie heeft vooral tot doel de lezer te confronteren met de onmetelijke rijkdom van een werk dat evenzeer vragen als antwoorden oproept. De vele kennis moet en zal het mysterie intact laten. Het motto van het boek is al een hint. 'Like Shakespeare, Bach stands as a colossus/ astride all periods and developments./ Only thus can this music be fully understood/ and appreciated.' Bij Bossuyts openheid past ook een prachtige zin uit het Woord vooraf van Philippe Herreweghe. 'Of dit meesterwerk uitgevoerd wordt in enkelvoudige bezetting of met een groter koor en orkest, maakt voor mij in wezen niets uit, zolang het klankapparaat maar is aangepast aan de concertruimte, en de helderheid en expressie niet in de weg staat. Bij een solistische uitvoering is er echter een torenhoog probleem: deze uitzonderlijk geniale muziek kan niet gedijen zonder uitzonderlijke zangers, op vocaal-technisch, muzikaal, stilistisch en spiritueel vlak. Zulke zangers zijn uiterst zeldzaam. De hele soms lawaaierige discussie kwam mij echter gedempt over. Wat telt, is de muziek, en daar gaat dit boek over. Ik wens het goede vaart.' Bossuyts taalgebruik past bij een tijdloos meesterwerk. En om met het tijdelijke te eindigen: bij zoveel zorg om taal en inhoud en gevoel voor het tijdelijke en tijdloze van kunst, is het niet verwonderlijk dat Vlamingen bijna altijd de winnaars waren van het Groot Dictee der Nederlandse taal. index | ||