Bachfest Leipzig 2018 (7) – Brandenburgse Concerten


© Aart van der Wal, juni 2018

Bach: Brandenburgse Concerten nr. 1-3 – Concert in D, BWV 1061 – Cantate ‘Jauchzet Gott in allen Landen’ BWV 51
Julia Sophie Wagner (sopraan)

Collegium 1704
Dirigent: Václav Luks (klavecimbel)

Op 20 april 1849 berichtte Siegfried Wilhelm Dehn, de toenmalige beheerder van de muziekverzameling van de Koninklijke Bibliotheek in Berlijn: ‘Bei der Anfertigung meines Kataloges sämtlicher in Berlin von Johann Sebastian Bach vorhandenen Werke bin ich auch auf manche bisher ganz unbekannte Werke von höchster Bedeutung gestoßen, darunter auf 6 Concerti grossi, die dem Markgrafen Christian Ludwig von Brandenburg zugeeignet sind’. Het was de ontdekking van wat later de zes Brandenburgse concerten van Bach zouden worden genoemd (het komt Philipp Spitta toe dat hij deze benaming in zijn monumentale Bach-biografie voor het eerst gebruikte).

Virtuoze concerten
Van de ontstaans- en uitvoeringsgeschiedenis in die tijd is vrijwel niets bekend, al weten we wel dat de zes concerten waren bestemd voor de hofkapel van de markies van Brandenburg en dat ze in of omstreeks 1721 moeten zijn gecomponeerd. Het muzikale, in concertvorm gegoten, materiaal ontleende Bach deels aan reeds bestaande werken, wat overigens aan de waarde ervan niets afdoet: de Brandenburgse concerten (feitelijk getiteld ‘Six Concerts Avec plusieurs instruments’) behoren tot het beste wat de barokliteratuur op dit gebied heeft voortgebracht. Alle concerten worden gekenmerkt door sterke contrasten tussen de instrumentgroepen, de grote variatie in instrumentale kleur, de complexiteit van het thematische materiaal en de geniale manier waarop Bach dat heeft uitgewerkt. Een andere belangrijke factor is het virtuoze karakter van deze concerten: die is dusdanig dat al gelijk kan worden afgerekend met het idee dat in die tijd het instrumentarium maar zozo was en het spelniveau laag. Bach was immers een praktisch ingestelde musicus en componist die het zich bovendien niet kon veroorloven om muziek aan te leveren die of onspeelbaar was, of technisch zo lastig dat zij alleen nog maar als wrakhout kon wegspoelen. De musici in de toenmalige hofkapel van de markgraaf moeten gewoon heel goed zijn geweest. Waarbij het nog steeds zo is dat ook vandaag geen enkel ensemble deze stukken met de spreekwoordelijke twee vingers in de neus kan spelen.

Weerbarstig
De weerbarstigheid van het instrumentarium, het was er toen en het is er in het domein van de historiserende uitvoeringspraktijk nog steeds. Ik beweer niet dat het zo ongeveer neerkomt op ‘vechten om de goede noot’, maar de musici zijn zeer dun gezaaid die de trompetpartij in het Tweede Brandenburgs Concert en de cantate ‘Jauchzet Gott in allen Landen’ echt vlekkeloos kunnen spelen. Ook afgelopen zaterdag 16 juni in de Nikolaikerk viel de oogst in dit opzicht wat tegen, toen daar het Tsjechische Collegium 1704 onder leiding van de klavecinist Václav Luks aantrad met de eerste drie Brandenburgse concerten (de overige drie volgden de dag daarop, maar toen was ik al onderweg naar huis), de voornoemde cantate en het door Luks bewerkte Concert in D, BWV 1061.

Václav Luks
De Tsjechische dirigent Václav Luks (1970, Rakovnik) begon – toen nog nauwelijks negentien – zijn muzikale carrière als hoornist bij het Nationale Theater in Praag. Na de val van het IJzeren Gordijn verhuisde hij naar Bazel, waar hij ging studeren aan de Schola Cantorum Basiliensis, het toen meest bekende instituut op het gebied van de historisch geïnformeerde uitvoeringspraktijk en waar werd gedoceerd door onder anderen René Jacobs en Andreas Scholl. In 2005 keerde hij terug naar Praag, waar hij het het reeds bestaande kamerorkest Collegium 1704 omvormde tot een heus barokorkest en tevens het vocaal ensemble Collegium Vocale 1704 oprichtte. Daarmee kon hij een lang gekoesterde droom realiseren: de in Bazel opgedane kennis en elders opgedane ervaringen vanaf nu onder eigen beheer in praktijk brengen. Het ankerpunt vormde de muziek uit de zeventiende en achttiende eeuw, waarbij uiteraard ook Tsjechische componisten niet werden vergeten. Zo was het Luks die de muziek van de Bohemers Jan Dismas Zelenka en Josef Myslivecek stevig op de kaart wist te zetten. Inmiddels hebben de beide ensembles zich ook internationaal sterk ontwikkeld, met tal van succesvolle optredens in Salzburg, Berlijn, Wenen, Luzern, Versailles, Leipzig, Londen, Amsterdam en Utrecht. Daarnaast waren er natuurlijk de platencontracten. Samengevat is Václav Luks een musicus van grote internationale portuur en een belangrijk voorvechter van de historische uitvoeringspraktijk. Alleen al daarom lag zijn dirigeerdebuut met Collegium 1704 bij het Bachfest in Leipzig voor de hand. Zoals het ook voor de hand lag dat hij met de zes Brandenburgse concerten mocht aftrappen. In twee  concerten, die werden afgewisseld met een cantate: in het eerste concert ‘Jauchzet Gott in allen Landen’ BWV 51 en in het tweede ‘Mein Herze schwimmt im Blut’ BWV 199, met de sopraan Julia Sophie Wagner.

Musiceervreugde
Na de repetities op de middag vóór het concert had ik van de uitvoering hoge verwachtingen, maar die werden tijdens het concert die avond toch niet helemaal bewaarheid. Wat sterk opviel was de musiceervreugde die het gehele ensemble uitstraalde en een vorm van onbekommerd musiceren die ook bij het in grote getale gekomen publiek zichtbaar aanstekelijk werkte. Die spontane benadering had wel zijn, zij het geringe prijs door de wat minder scherp omlijnde ritmiek, de ietwat losse frasering, de daardoor minder scherp geslepen profilering en een incidenteel niet volmaakte balans tussen soli en tutti. Waar dan weer de uitgelezen contrastwerking tegenover stond. Enthousiasme dat het uiteindelijk won van precisie: het leverde per saldo ook bewondering op. Een soortgelijk beeld leverde het Concert in D, BWV 1061, oorspronkelijk gecomponeerd voor twee klavecimbels, strijkers en basso continuo, maar ditmaal in Luks’ bewerking voor hobo, fagot, viool, cello, viola da gamba, strijkers en basso continuo.

Collegium 1704 in de Nikolaikirche (foto © Bach-Archiv, Gert Mothes)

Hels moeilijk
De sopraanpartij in BWV 51 – en dat geldt ook voor de uitermate virtuoze trompetpartij – staat bekend om zijn notoire moeilijkheidsgraad. De soliste moet zich zowel in de openingsaria als in  het afsluitende ‘Alleluja’ vrijwel letterlijk in allerlei bochten wringen om ongeschonden uit de strijd te komen. Want een strijd is het. Waarom heeft Bach het de solist zo moeilijk gemaakt? We weten het niet. Want het valt niet aan te nemen dat in zijn tijd onverschillig welke (uitsluitend manlijke!) solist deze ware heksentoer tot een goed einde heeft weten te brengen. Zelfs van de sopraan wordt zoveel vocale souplesse en ademtechniek verwacht dat Bachs kwistig uitgestrooide noten niet ergens in het luchtledige verdwijnen of zelfs helemaal niet (kunnen) worden gezongen. Maar Julia Sophie Wagner slaagde met vlag en wimpel.  De trompetpartij is en blijft een kruidje-roer-mij-niet, een geval van het kan vriezen of dooien. Hoe ‘Ratsmusiker’ Gottfried Reiche (Bach had de partij hem toebedacht) het er toentertijd vanaf heeft gebracht weten we evenmin, maar ook  Gabriele Cassone zag zich voor niet onaanzienlijke problemen gesteld. Zoals dat ook voor de trompetpartij in BWV 1047 gold. De meest fenomenale instrumentale soliste die avond? De bekende Xenia Löffler, die ongetwijfeld tot de beste hoboïsten van dit moment behoort. Na de aanhoudend enthousiaste bijval van het publiek volgde alsnog een toegift.