Bachfest Leipzig 2018 (2) – De 6 cellosuites


© Aart van der Wal, juni 2018

Bach: Cellosuites nr. 1-6 BWV 1007-1012
Pieter Wispelwey (cello)

Hoogzomerse temperaturen in Leipzig die ook in de late avond van 15 juni nog voortduren. In de raadzaal van het oude raadhuis is het rond half elf bijna verstikkend warm. Niet alleen worden vrijwel alle ramen gesloten gehouden om het verkeersgeruis buiten te houden, maar de publieke belangstelling  voor dit late avondconcert is zo groot dat geen stoel onbezet blijft. Het zijn niet de ideale omstandigheden voor een concert, laat staan voor de concentratie die moet worden opgebracht voor Bachs cellosuites. De Nederlandse cellist Pieter Wispelwey heeft het al bij aanvang duidelijk moeilijk met de extreme hitte die niet alleen hem, maar ook zijn instrument plaagt. De felle podiumlampen maken het er bovendien niet beter op. Het zweet gutst hem van het hoofd en het stemmen blijkt, naarmate de avond vordert, een steeds lastiger klus, Wonderlijk genoeg wordt zijn spel er in technisch opzicht niet navenant door beïnvloed en blijven ook zijn toehoorders zelfs onder deze bijkans tropische omstandigheden vrijwel muisstil. Wel jammer dat de concentratie op een moment plotsklaps werd verstoord door het geluid van een op de houten vloer kletterende wandelstok.
Wel valt op  dat tijdens het concert niet of nauwelijks sprake is van een voelbare wisselwerking tussen Wispelwey op het helverlichte podium en het publiek in de spaarzaam verlichte zaal; zelfs niet tijdens het applaus dat herhaaldelijk enthousiast opklinkt. Dat verklaart misschien waarom Wispelwey, anders dan bijvoorbeeld de charismatische Yo Yo Ma, nooit is uitgegroeid tot publiekslieveling. (waarbij ik in het midden laat of hij dat wel zou hebben gewild of nagestreefd). 

Dit is de meest wonderlijke muziek, waar uit die zo bekende barokke dansvormen als allemande, courante, sarabande, menuet, gigue en bourrée zich een betoverend, bijna mystiek aura losmaakt dat volkomen doet vergeten dat dit toch ook compositorisch handwerk is, zij het met daarin verweven Bachs geweldige kennis van de speltechnische mogelijkheden van het instrument. Nee, dit is geen dansmuziek in de ware betekenis van het woord, maar veeleer een briljante poging om een uit vele lagen bestaand compositorisch discours te laten uitmonden in het rijk gevarieerde kleurenpalet van de cello en,  mits in goede handen, in de bijna onaardse schoonheid die deze suites van nature bezitten. In het melodische en harmonische verloop domineert de voortdurend voortschrijdende beweging die deze zes werken zo’n bijzonder cachet geven, nog versterkt door de inventief aangebrachte versieringen. Ernst en gratie, energie en contemplatie wisselen elkaar voortdurend af, niet alleen in de delen afzonderlijk, maar ook daarbinnen. Dan is er de ongekende verdieping die wordt ervaren in met name de laatste twee suites: nr. 5 in c, BWV 1011 en nr. 6 in D, BWV 1012. Het is zeker niet toevallig dat juist deze twee suites niet alleen interpretatief, maar ook technisch de hoogste eisen stellen, met in nr. 5 ook nog de scordatura, terwijl – eveneens verre van conventioneel – nr. 6 oorspronkelijk was bedoeld voor een vijfsnarig instrument. Karl Friedrich Abel, de gambist in Köthen, voor wie Bach de suites had bestemd, zal het er ongetwijfeld niet gemakkelijk mee hebben gehad. Maar ook Wispelwey moest alle zeilen bijzetten om deze suites zo te laten klinken zoals Bach ze (waarschijnlijk!) heeft bedoeld.

Pieter Wispelwey in de raadzaal van het oude raadhuis (foto © Bach-Archiv, Gert Mothes)

Wispelwey had de zes cellosuites in hun chronologische volgorde over twee concerten verdeeld. De eerste drie klonken op 15 juni in de reeds genoemde oude raadhuis, de overige drie de volgende avond in de niet minder tropisch warme Salles de Pologne. Natuurlijk had niemand iets anders verwacht dan uitgesproken stilistische vertolkingen op de barokcello, met de warme en vloeiende noblesse die het spel van Wispelwey doorgaans kenmerkt en zoals we dat ook terugvinden op zijn opnamen van deze suites. Wispelwey is niet de cellist die een volbloedige romantische benadering nastreeft, maar liever kiest voor een bijna aristocratische distinctie waarmee hij voortdurend een fraai licht over deze stukken laat schijnen. Articulatie, frasering, ornamentatie en tempi zijn volmaakt met elkaar in evenwicht,  zonder deze muziek echter in saaiheid of schoolsheid te laten verzanden. Wat anderzijds wel betekent dat de door hem met zorg toegepaste barokke stijlelementen het verrassingseffect al bij voorbaat uitsluit. Wispelwey is de introverte musicus die met subtiele wendingen een rijk geschakeerd panorama ontvouwt, waarbij de goede verstaander slechts een half woord (of zelfs nog minder) nodig heeft. Wispelwey epateert niet, maar richt zich met zijn aristocratische spel eerder op de kenners en liefhebbers. Dat incidenteel  de intonatie hem parten speelde leek even logisch als onvermijdelijk, maar wie onder bijna tropische omstandigheden op een vooral daardoor zich weerbarstig tonend instrument zo kan spelen is wel degelijk een groot musicus.

In de middag was er in het Zeitgeschichtliches Forum (op zich al een bezoek meer dan waard) een werkseminar. Onder leiding van Andrew Talle (hij is verbonden aan Northwestern University Chicago) werden de cellosuites vanuit musicologisch perspectief stevig onder de loep genomen, met de onmisbare steun van Pieter Wispelwey die niet alleen zelf het een en ander over de suites te vertellen had, maar de gegeven voorbeelden ook zeer verhelderend in de muzikale praktijk bracht. Degenen die de lezing hebben bijgewoond zullen ongetwijfeld met andere oren naar de beide recitals hebben geluisterd!