Audiotechniek Analoge opname en weergave: het analoge cassettedeck in de digitale storm
© 1993 Aart van der Wal
|
Inleiding De (soms) progressief voortschrijdende ontwikkelingen in de audio-industrie
(DAT, DCC, Minidisc) zijn niet in de eerste plaats gericht op uitwisselbaarheid.
Zo is het DAT-bandje voor het analoge deck onbruikbaar, kan de minidisc
op de 'gewone' cd-speler niet worden afgespeeld en kunnen de analoge bandjes
op de DCC-recorder uitsluitend worden weergegeven. En dit is dan nog maar
het topje van de ijsberg: denkt u maar eens aan de overvloed aan videosystemen
en de vaak aanzienlijke verschillen (Dolby-niveau en bias) die tussen
de analoge bandjes bestaan. Bandsoorten Het aantal verkrijgbare bandsoorten is al een aantal jaren beperkt tot
drie: type I (ferro- of ijzerband, 120 µs), type II (CrO2: chroom-
en pseudo-chroomband, 70 µs) en type IV (metaalband, 70 µs).
Pseudo-chroom op basis van ijzerband werd eigenlijk noodgedwongen door
de Japanse industrie gelanceerd omdat de ontwikkeling van en de patenten
op chroomband in handen waren van verscheidene Europese fabrikanten. Speelduur Een langere speelduur betekent, gegeven de standaardafmetingen van de
casette, ook een dunnere band: C-60 (60 minuten) is dikker dan C-90 (90
minuten) en C-120 is de dunste en daardoor niet geheel betrouwbaar. Er
tussenin zit C-100, die door o.a. Denon wordt geleverd. Naarmate de band
dunner is neemt het gevaar van doordrukken toe: luide passages worden
-uiteraard op een veel zachter niveau- hoorbaar op het nabijgelegen bandgedeelte.
Een echo-effekt dat vooral bij het afluisteren met een hoofdtelefoon goed
waar te nemen is. De fabrikanten trachten dit euvel zo veel mogelijk te
onderdrukken door extra aandacht te besteden aan de band-emulsie. En doet
de gebruiker er verstandig aan zijn banden of regelmatig af te spelen
of ze met regelmatige tussenpozen heen en terug te spoelen, omdat de band
anders te lang in de zelfde toestand bewaard blijft. Het is ook raadzaam
om de band zo ver mogelijk van apparaten vandaan te houden die een wisselend
magnetisch veld oproepen, zoals versterkers, tv-toestellen en computers.
De sterke luidsprekermagneten zijn natuurlijk helemaal taboe! Opname- en weergavecorrectie De opnamecorrectie is -in tegenstelling tot die voor weergave- niet in
internationaal geldende normen vastgelegd en wordt bepaald door de fabrikant
van het cassettedeck. Alle benodigde correcties worden in de opnameversterker
uitgevoerd en deze dient van een onberispelijke kwaliteit te zijn: als
het bronsignaal bij versterking al wordt vervormd voordat het de kop heeft
bereikt, is het niet meer zinvol om de eigenschappen van bijv. de kop
nog te beoordelen. Bias of bijstroom De grootte van de bijstroom, in het Engels met bias aangeduid (en met
dit begrip hebben we natuurlijk evenmin moeite als met snackbar of coffeeshop),
heeft -naast het Dolby-niveau- een zeer grote invloed op het opnameresultaat.
Het verloop van de opnamekarakteristiek, de banduitsturing en de vervorming
hangen rechtstreeks met de omvang van de bijstroom samen. Om hier gelijk
een mogelijk misverstand weg te werken: de bandgevoeligheid op 10 of 15
kHz is per merk en bandsoort verschillend en vormt geen enkel kwaliteitscriterium.
Een onregelmatig verlopende curve betekent alleen dat de recorder op dat
merk en die bandsoort of niet is afgeregeld, of de calibratie door de
gebruiker zelf nog moet worden uitgevoerd. De bias-afregeling in relatie
tot de gekozen band bepaalt hoe veel of hoe weinig hoog er op de band
komt; en ook hoe snel de oversturingsgrens wordt bereikt. Op het gehoor
kan fijninregeling plaatsvinden middels een test-cd op 10 of 15 kHz, of
FM-ruis, en altijd bij een opnameniveau van niet meer dan -20 dB (op sterkere
niveau's neemt de bandverzadiging in de hogere frequenties toe). Het ideaal
is bereikt wanneer de op de band vastgelegde ruis bij weergave exact met
de ruisbron overeenstemt, uitgaande althans van het juiste Dolby-niveau
(daarover straks meer). Is dit het geval, dan ligt voor de gekozen band
ook de oversturingsgrens het verst van het (correcte) nulpunt verwijderd. Dolby-niveau Naast de bandgevoeligheid op 10 of 15 kHz (bias) dient de gevoeligheid
op 400 Hz bij 0 dB (Dolby-niveau) voor de beide kanalen als uitgangspunt
voor correcte opname en weergave. En wat voor de bias geldt, geldt ook
voor het Dolby-niveau: de verschillen per merk kunnen zeer aanzienlijk
zijn. Die gevoeligheid heeft, het wordt nog eens gezegd, niets met de
kwaliteit te maken, maar uitsluitend met de gevoeligheid van de band en
daarmee met de juiste werking van het Dolby-systeem. De instelling geschiedt
met een constante toon van 400 Hz op de door Dolby gespecificeerde sterkte,
die naar de opnamekop wordt gevoerd. Het van de band komende signaal moet
of overeenkomen met 0 dB of met het als zodanig op de meterschaal gemarkeerde
Dolby-symbool. Ligt het signaalniveau daaronder of daarboven, dan zal
de uitsturingsmeter in weergavestand in ieder geval een ander signaalniveau
aangeven dan in opnamentand. De bezitter van een driekoppenmachine kan
het verschil direct vaststellen door met de monitortoets op de recorder
voor/achter band te schakelen. Op de tweekoppenmachine gaat het wat omslachtiger,
maar dank zij de test-cd kan toch relatief gemakkelijk het niveauverschil
worden vastgesteld. Het gebruik van Dolby B en C De toepassing van het Dolby-systeem bij opname kan later bij weergave
niet meer ongedaan worden gemaakt en is het zinvol om eerst terdege te
overwegen of met Dolby moet worden opgenomen en zo ja met B of C. HX-Pro Dit door Bang & Olufsen ontwikkelde systeem verbetert de uitstuurbaarheid van de band in de hogere frequenties en onderdrukt tevens elektronische jank (flutter). Het is dus geen ruisonderdrukkingssysteem! Aanpassingsproblemen zijn er niet. En daar HX-Pro uitsluitend gedurende de opname werkt is het voor de weergave van geen belang of een (ander) deck over HX-Pro beschikt. HX-Pro bewijst zich juist bij opnamekoppen die niet het maximale uit de band halen: ze kunnen daardoor nog net voorbij de rand van het zonder HX-PRO maximaal haalbare worden geduwd. DBX Gedurende de opname wordt de dynamiek d.m.v. compressie tot ongeveer de helft teruggebracht met het oogmerk zowel de verzadiging van de band als de opnamekop te voorkomen. Dbx zorgt er dan tevens voor dat in de zachte passages het signaal altijd sterker dan de eigen ruis van de band wordt vastgelegd. Tijdens de weergave doet dbx het omgekeerde: het gecomprimeerde signaal wordt weer tot de oorspronkelijke, dynamische proporties omgevormd (gedecomprimeerd), waarbij ook de zachte passages tot het oorspronkele niveau worden teruggebracht en daarmee de bandruis beduidend beneden het muzieksignaal komt. Dupliceren van Dolby-opnamen De meeste versterkers bieden inmiddels de mogelijkheid om met twee decks over en weer te copiëren (tape dubbing) en dat gaat het beste wanneer op beide decks de Dolby-regeling is uitgeschakeld. Wel dient de voorzorg genomen te worden dat op zowel de ontvangende als de verzendende recorder het Dolby-niveau 0 dB is, omdat anders het Dolby-systeem later bij de weergave op het 'ontvangstdeck' weer in verwarring wordt gebracht. De aldus gedupliceerde band wordt dan uiteraard weer met Dolby afgespeeld. MPX-filter Opnamen, gemaakt van radio-uitzendingen kunnen hinder ondervinden van de 19 kHz piloottoon die door de radiozender met het muzieksignaal wordt meegezonden en nodig is om de decoder in de tuner op stereo-ontvangst te laten overschakelen. De meeste, zo niet alle tuners bezitten tegenwoordig een ingebouwd filter dat zeer steil werkt en piloottoonrestanten uit het muzieksignaal verwijdert. Die toon zult u, met of zonder filter, nooit horen, maar het Dolby-systeem herkent 'm wel en raakt daardoor in de war. U kunt altijd op zeker spelen door het MPX-filter op het deck in te schakelen. U haalt dan tevens mogelijke ongerechtigheden weg boven 19 kHz bij o.a. plaat- en cd-weergave. Maximale uitsturing Handleidingen van fabrikanten of importeurs van cassettedecks blijken
nogal eens een onbetrouwbare leidraad te zijn: het aangegeven, maximaal
toelaatbare uitsturingsniveau voor de verschillende bandsoorten (I, II
en IV) is dan meestal te pessimistisch en soms te optimistisch. Het staat
vast dat, wanneer gebruikers dergelijke adviezen ter harte nemen, veel
bandjes of een te hoog ruisniveau hebben, dan wel meer of minder overstuurd
worden. Azimut(h) Dit begrip uit o.a. de sterrenkunde wordt gehanteerd wanneer het gaat
om de stand van de koppen ten opzichte van de band. In de looprichting
van de band dient de spleet van de opname- en weergavekop zuiver loodrecht
op de band te staan. De kop mag ook niet overhellen omdat dit weer nadelige
gevolgen heeft voor de bandloop. Twee- en driekoppers Ieder deck beschikt over een wis-, een opname- en een weergavekop. Bij
iedere opname wordt de band door de wiskop eerst elektrisch 'gereinigd'.
Het daarna nog resterende signaalresidue vormt geen hindernis meer voor
de 'nieuwe' opname. Sommige banden lijken geheel gewist, maar komt na
verloop van tijd op zeer laag niveau toch de oorspronkelijke opname, hetzij
geheel, hetzij gedeeltelijk weer te voorschijn. Dit euvel valt niet anders
te ver-helpen dan door opnieuw de wiskop aan te spreken. Loopwerken Bij de meeste decks loopt de band van links naar rechts over de koppen,
bij het autoreverse-type in beide richtingen. De band zit tussen de kaapstander
(een door de motor aangedreven, metalen stift) en het rubberwiel ingeklemd.
Bij decks met één kaapstander bevindt deze zich uiteraard
rechtsonder bij het cassettehuis: de band wordt immers van links naar
rechts 'getrokken' (loopwerken die het net weer anders doen laat ik gemakshalve
hier maar buiten beschouwing). Vast gemonteerde bandgeleiders dragen ertoe
bij dat de band in het gareel blijft en keurig over de koppen loopt. Bij
decks met een dubbele kaapstander bevindt zich ook ter hoogte van de linker
onderzijde van het cassettehuis een kaapstander. Een gebruikelijke constructie
is dat de beide kaapstanders met behulp van vliegwielen door dezelfde
motor worden aangedreven. Autoreverse-decks hebben ook twee kaapstanders,
maar hier zorgt de linker kaapstander voor het bandtransport van rechts
naar links en de rechter voor het transport van links naar rechts: qua
loopwerkeigenschappen verschillen ze in dit opzicht niet van het deck
met slechts één kaapstander. Levensduur van de band Niemand kan de levensduur bij benadering aangeven omdat de analoge band pas sedert de jaren zeventig in opmars is gekomen. U begrijpt natuurlijk ook wel dat het cassettebandje geen gemiddeld mensenleven meegaat. Atmosferische invloeden, de wijze waarop we ermee omgaan en het afnemende magnetisme hebben wel degelijk invloed, maar kostbare opnamen kunnen natuurlijk altijd nog na 15, 20 jaar op een 'verse' band worden gezet. Veel boeiender is de vraag of het ene merk/bandsoort langer 'meegaat' dan het andere, opdat bij de aanschaf daarmee rekening kan worden gehouden. Die vraag is echter gemakkelijker gesteld dan beantwoord. De parallel met de levensduur van de koppen lijkt op zijn plaats: er zijn koppen die na zwaar gebruik nauwelijks slijtage te zien geven, terwijl andere exemplaren (van hetzelfde merk en dezelfde samenstelling!) al spoedig aan vervanging toe zijn. De ene gebruiker heeft qua houdbaarheid slechte ervaringen met bandje X, een ander constateert ook na 10 jaar geen enkel verschil met het oorspronkelijke (bron)signaal. Dwars door alle merken en bandsoorten loopt wel een rode draad: het reeds beschreven echo-effekt. Metaalband heeft er het minst last van. Levensduur van de koppen Er zijn meer fabrikanten van cassettedecks dan van koppen. Dat is ook logisch omdat de fabricage van koppen zeer gecompliceerde technieken vereist, niet in het minst door de microscopisch kleine afmetingen van de kopspleet (1 micron is geen uitzondering). Niet alleen de gebruikte legering, maar ook de slijptechniek bepaalt in hoge mate of een kop lang mee gaat of niet. Permalloy, het minst harde materiaal, heeft een nogal beperkte levensduur (ca. 1000 bedrijfsuren), sendust gaat aanzienlijk langer mee (Technics geeft 70.000 uren aan, maar dat lijkt me overdreven), terwijl de hpf-kop nog langer meegaat. Nakamichi vervaardigt de koppen zelf (crystalloy met laminaat) en geeft een levensduur van tenminste 10.000 uur op, hetgeen me nu juist bescheiden lijkt. De levensduur van de kop kan echter niet los worden gezien van de wijze waarop de band wordt behandeld, niet alleen door de gebruiker, maar ook door het deck zelf! Sommige koppen zien er na 500 bedrijfsuren uit alsof ze met schuurpapier zijn bewerkt... U weet natuurlijk hoe u met uw bandjes moet omgaan: niet in de auto bij 40o C, nooit in aanraking met schoonmaakmiddelen, etenswaren en ook niet in een draagbare recorder op een zandstrand bij een stevig briesje of tijdens een heftige verbouwing. Wanneer het deck minder vriendelijk met uw bandjes omgaat liggen de oorzaken alleen voor de technicus voor het grijpen: de bandloop wringt, de aandrukrol laat sporen achter op de band, de trekkracht (torque) is te groot of juist te gering, het contact tussen band en kop is te veel van het goede. Afgezien van gebreken die gedurende de weergave aan het licht komen kunt u aan de band zelf al snel oneffenheden ontdekken in de vorm van putjes, kreuk of de afdruk van de aandrijfrol. Brom Brom (rond 50 Hz) is een veelvuldig optredend euvel bij cassettedecks en het komt nogal eens voor dat er geen technisch kruid tegen gewassen is. Nu is het juist de taak van de opnamekop om geringe, elektrische stromen vast te leggen en weer te geven en dat houdt tevens in dat de gevoeligheid voor brom a.h.w. ingebakken is. Brom kan hoorbaar worden wanneer het loopwerk in weergavestand in beweging wordt gezet (het komt weinig voor dat bromresten ook in de opname worden vereeuwigd). Stapeling is tegenwoordig mode en dat houdt een potentieel bromgevaar in: het wisselende, magnetische veld van trafo's van bijv. versterker, cd-speler, tuner e.d. wordt door de opnameknop al snel opgepikt en leidt tot brom. Signaalkabels van matige kwaliteit en het verloopstekers kunnen ook aanleiding tot bromklachten geven. Vervorming bij 0 dB en bij 3 % Het meten van de vervorming op het Dolby-niveau geeft slechts één
uitkomst: het vervormingsgedrag van het deck in relatie tot de betreffende
band. De testbanden gelden daarbij als uitgangspunt en de vervormingsprestaties
van het deck bij de gegeven bandsoorten I, II en IV dienen zich binnen
een afgekaderd niveau te bevinden. Dit niveau wordt in feite bepaald door
historisch, vergelijkend onderzoek. Wanneer we weten dat, door de bank
genomen, bij de TDK-SA testband de vervorming op 0.40 % ligt, zal een
deck dat met 0.55 % uit de bus komt op dit punt uiteraard achterblijven.
Waarbij het toch weer zo kan zijn dat de vervormingsgrens van deck A op
0 dB 0.40 % bedraagt en voor 3 % tot +10 dB kan worden uitgestuurd, terwijl
deck B op 0 dB slechts 0.35 % aangeeft, maar die 3 % reeds bij + 8 dB
bereikt! Deze ogenschijnlijke tegenstrijdigheid verklaart zich door het
feit dat bij het ene deck de vervorming bij toenemend signaalniveau sneller
oploopt dan bij het andere. De verklaring moet zowel worden gezocht in
de eigenschappen van de opnamekop als de opnameversterker en de daarmee
verband houdende, verdere elektronica. Het deck dat op beide punten hoog
scoort is dus qua vervorming per definitie beter. Ruisafstand De maximaal haalbare ruisafstand wordt bepaald door de bandkwaliteit, de correcte werking van het Dolby-systeem, de koppen en de verdere elektronica van het deck. Zeer goede ruisafstanden van rond 80 dB met Dolby C worden zowel door ijzer- als chroom- en metalbandjes gehaald. Voor ijzerband geldt 80 dB als het maximum, voor chroom en metal is het een doorsnee-waarde. Dergelijke waarden worden niet gehaald wanneer de kop en/of de elektronica sneller overstuurd raakt dan de band (de band is dan beter dan de kop). Jank Jank is een van de grootste vijanden van de muziekweergave en komt in
twee soorten voor: de snelle jank (flutter) en de langzame jank (wow).
Jank is zeer goed meetbaar, maar ook hier geldt dat
de meeste muziekliefhebbers het zonder meetapparatuur moeten stellen en
uitsluitend op de gehoormatige beoordeling aangewezen zijn. Hoe zinvol
recensies en fabrieksspecificaties ook zijn, de beste contrôle is
hier toch d.m.v. van de eigen oren. Want een lovende recensie wil nog
niet zeggen dat uw apparaat even grote prestaties levert. Meters Zowel het opname- als het weergaveniveau kunnen worden afgelezen door
middel van meters of, meer bij de tijd, led's (light emitting diodes).
De aloude VU-meter volgens het principe van de millivoltmeter is al weer
lang geleden vervangen door een in dB geijkte en lineair verlopende piekmeter.
Deze werkt het beste wanneer de snelheid in oplopende richting (van links
naar rechts op de schaal) niet meer dan zo'n 1/10 seconde bedraagt. Belangrijk
is dat de aangegeven signaalpiek niet op de schaal wordt aangegeven wanneer
die piek reeds is gepasseerd. Bij de lineaire meter maakt het niet op
welk gedeelte van de schaal wordt ingesteld. Maar nog belangrijker is
het of de meteruitlezing in overeenstemming is met de werkelijkheid. Het
zal u niet verbazen dat dit niet altijd het geval is: het komt voor dat
de uitlezing in het bereik tot bijv. -20 dB wel, maar tot +10 dB niet
klopt. Alle meters geven wel het 0 dB niveau aan, maar niet iedere fabrikant
is zo verstandig om dit niveau overeen te laten stemmen met het Dolby-niveau.
Het controleren van de juistheid van de aflezing zonder testband en meetapparatuur
is niet zo eenvoudig, daar het opnameniveau niet zozeer door het bronsignaal
maar door de opnamenterkteregelaar wordt bepaald en de meter tijdens de
opname geen ander gedrag vertoont dan tijdens de weergave (tenzij er iets
mis is met bias- en Dolby-inregeling). Het helpt evenmin om een testband
met het correcte Dolby-niveau weer te geven: wanneer op de meter van dat
deck niet 0, maar +2 dB wordt aangegeven, hoeft dit nog niet te betekenen
dat de uitlezing niet correct is: de fabrikant kan het Dolby-niveau op
+2 dB hebben gelegd! En om het nog wat lastiger te maken: zou de meter
wel 0 dB (dus correct) aangeven, dan kan het best zijn dat bij hogere
signaalniveau's de nauwkeurigheid afneemt. Een testspoor met opklimmende
signaalsterkte is een uitstekend hulpmiddel om de meteruitlezing te verifiëren.
De enige afdoende, niet-technische methode is het mobiliseren van de ervaring:
naarmate meer opnamen worden gemaakt zal de meteraanwijzing, mits niet
al te onnauwkeurig, toch referentiepunten opleveren en liggen de dynamische
verhoudingen daarmee vast. De kanaalgelijkheid kan worden nagegaan door
aan de hand van een monosignaal de meters te controleren: zowel in opname-
als in weergavestand moet het uitsturingsniveau over het gehele bereik
van de opnamenterkteregelaar in de beide kanalen identiek zijn. Frequentiekarakteristiek De koppen zijn in de afgelopen jaren dusdanig verbeterd dat een curve van 50 Hz tot 21 kHz binnen ca. 4 dB kan worden opgetekend en weergegeven, afhankelijk van de toegepaste bandsoort. Decks met volkomen gescheiden koppen kunnen, mits ook verder zorgvuldig ontworpen, kunnen een curve produceren die bijna zo recht is als een lineaal. Een grillig verloop wijst eerder op mankementen aan of onjuiste afregeling van het deck dan op gebreken die aan de band kleven. Een band die een rechte curve aflevert is nog altijd veel gemakkelijker te ontwikkelen en te produceren dan een deck. Het heeft dan ook geen zin om bij verschillen tussen bron- en opgenomen signaal allerlei bandjes lukraak te proberen om daardoor tot betere resultaten te komen. Mits het deck op de gekozen band is afgeregeld en bandloop, koppen en verdere elektronica kwalitatief orde zijn, zal het deck het maximum uit de band halen en een frequentiekarakteristiek afleveren die gezien mag worden. Zelfwerkzaamheid Zonder meetapparatuur kunnen wel degelijk een aantal belangrijke prestatieparameters
worden gecontroleerd. Zo bepaalt de bandsnelheid in hoge mate of een symfonie
in Es ook werkelijk in Es eindigt. De simpelste manier is het afspelen
van een voorbespeelde band van bijv. Philips, Decca, DGG e.d. waarop de
speelduur in minuten en seconden is vermeld. Neem dan niet een deel van
10 minuten, maar bij voorkeur iets van rond een half uur (het eerste deel
uit Mahler IX bijv.). De tijd die het deck nodig heeft om dat bandgedeelte
af te spelen wordt genoteerd en weet u precies of er een afwijking is
en zo ja, hoe groot. Ook hier kan er weer een addertje onder het gras
zitten wanneer de op het inlegvel aangegeven timing niet overeenkomstig
de werkelijkheid is. De timings op de volgende banden zijn betrouwbaar:
*. Reiniging en demagnetisatie De kwaliteit van het tegenwoordige bandmateriaal maakt het niet echt
meer nodig om iedere 10 uur met de wattenstaaf en alcohol of een ander
(door de fabrikant toegestaan!) schoonmaakmiddel aan de slag te moeten.
Ik hanteer 70 bedrijfsuren als norm en dat betekent niets anders dan een
gering residu dat de band op koppen, kaapstanders, aandrukrollen en bandgeleiders
achterlaat. Ook de demagnetisatie is geen steeds weer opduikende klus
meer. Bij matig gebruik (gemiddeld twee uur per dag) vind ik drie tot
viermaal per jaar voldoende. De metalen delen die in aanraking komen met
de band worden in zeer geringe mate gemagnetiseerd en op den duur kan
dit - althans in theorie - tot extra ruis aanleiding geven die uitsluitend
nog te verwijderen is wanneer de opname wordt gewist. Bovendien zullen
de hoogste frequenties worden afgeplat. Met een goede demagnetisator (bij
voorkeur niet zo een die als cassette moet worden geplaatst!) kan het
probleem weliswaar te lijf worden gegaan maar het middel is doorgaans
erger dan de kwaal. Zónder demagnetisatie bent u, vind ik, beter
af! Zelf heb ik er eigenlijk nooit behoefte aan gehad. Onderhoud Aandrijfrollen hebben het eeuwige leven niet en ook het rubber zal na
verloop van tijd hard worden en zijn kracht verliezen. Ook kan speling
gaan ontstaan in lagers en bussen. Laat het deck dan ook iedere twee tot
drie jaar door (bij voorkeur) de importeur nalopen. De koppen worden in
de inspectietocht 'meegenomen' en kan tegen meestal geringe kosten het
deck weer in optimale staat worden gebracht. Ondanks alle voorzorgen en correcte instellingen en afregeling kan de weergave toch tegenvallen. Het volle orkest wordt troebel, de bandweergave lijkt dikker van klank dan het origineel, hier en daar zijn vervormingsspoortjes herkenbaar en de weergave in de lagere regionen is vager, minder goed gedefinieerd. Dergelijke problemen zijn minder gemakkelijk of helemaal niet te verhelpen omdat de oorzaak niet altijd naar een specifiek onderdeel of een verdacht circuit voert, maar een optelsom kan zijn van allerlei kleine, soms minuscule ongerechtigheden in het elektronische deel van het cassettedeck. Het is dus zeer onverstandig om een deck aan te schaffen zonder eerst uitvoerig te hebben geluisterd. Uw oordeel wint aan waarde wanneer u op die manier, met uw eigen bandjes, maar bij voorkeur juist met voorbespeelde banden van bijv. Decca of DGG, en u meerdere decks onder handen hebt gehad. Het is meestal niet goed mogelijk om te beoordelen of oneffenheden of onaangenaamheden in de weergave worden veroorzaakt door die elektronica of door 'slechts' een verkeerde kopstand. Het doet er eigenlijk dan ook niet toe: dat deck wordt het dan toch niet. Het is soms ook verbazingwekkend dat fabrikanten enorm veel energie hebben gestoken in de elektronica en grootse prestaties op dat vlak volledig teniet doen door een onzorgvuldige kopstand of een minder goed functionerende bandloop! Muziekkeuze Sommige popmuziek en wat daarvoor doorgaat vraagt minder van het deck dan een vioolsonate of 'Der Hirt auf dem Felsen' (jawel, met klarinet!). Er is zelfs muziek die het niet zonder vervorming màg stellen (wat dacht u van Neil Young?) en het gedreun van 'House Party' vraagt geen ruisafstand van 80 dB. Uw smaak bepaalt meer dan de financiële middelen de noodzaak om voor een deck meer of minder uit te geven. Het is onverstandig om als liefhebber van bijv. de kamermuziek van Brahms op grond van budgettaire beperkingen een deck aan te schaffen dat u in de kortste keren tot wanhoop drijft: zonde van het geld en de geïnvesteerde (opname)tijd, nog afgezien van de band. Resumé Het gehele verhaal overziende zou de moed je in de schoenen kunnen zinken:
zowel de band, maar vooral het deck moeten aan nogal wat voorwaarden voldoen
wanneer sprake wil zijn van goede reproduktie van (vooral serieuze) muziek.
Misschien zou zelfs de gedachte post kunnen vatten dat bij digitale opname
en weergave de elektronische en mechanische eigenschappen van het deck
een minder belangrijke rol spelen. Dit laatste is echter meer schijn dan
werkelijkheid: ook de prestaties van het DAT- en DCC-deck kunnen in sterke
mate door elektronische en mechanische gebreken worden beïnvloed
en zijn ze gevoelig voor mankementen, niet in het minst door de overvloed
aan mechanische onderdelen en gecompliceerde, elektronische schakelingen.
Dat DAT en DCC geen specifieke, op de gebruikte band gerichte, afregeling
behoeven is zeker een pluspunt, maar daaraan moet geen overdreven waarde
worden toegekend: met het eenmaal op de gekozen bandmerken en bandsoorten
afgeregelde, analoge deck kunt u ook jaren vooruit en kan verder worden
volstaan met geringe, uitwendige bijregeling van de bias. index |