Actueel Les Troyens in Salzburg
© Lennaert van Anken, september 2023
|
||||
Berlioz: Les Troyens Michael Spyres (Énée, Lionel Lhote Chorèbe / Eerste Sentry)
Het Orchestre Révolutionaire et Romantique en het Monteverdi Choir zijn al enige tijd bezig met een immens Berlioz project, waarin alle orkestrale werken van de componist worden uitgevoerd onder leiding van de Brit Sir John Eliot Gardiner (inmiddels 80). Dit jaar toert het door hem opgerichte orkest en koor met het magnum opus van Berlioz' Les Troyens. Geen evidente onderneming, want naast de lengte van ruim vier uur, heb je een batterij eersteklas solisten nodig en ook de nodige aanvulling in de bezetting van dit orkest en koor. De tour ving aan op 22 augustus bij het Festival Berlioz in het kasteel van Lodewijk XI en sloot aanstaande zaterdag 3 september af tijdens de Proms in Londen. Maar niet met de dirigent, waar alles om draaide bij deze productie. De bas William Thomas vergiste zich namelijk tijdens de eerste voorstelling bij het verlaten van het podium; hij had voor zijn afgang de verkeerde kant genomen (hoe erg kan het zijn). Na afloop verloor Mister Gardiner zijn decorum en sloeg Thomas in de coulissen op het gezicht (zo is in de overlevering medegedeeld), een intimiderende actie van deze beroemde dirigent. Hij wijdde de oorzaak van zijn gedrag aan zijn nieuwe medicijnen, waardoor hij zijn agressiviteit niet kon bedwingen. Het is een treurig voorval, want als gevolg hiervan heeft hij (uiteraard) moeten besluiten zich terug te trekken uit zijn project. Daardoor enigszins gehavend deed het gezelschap afgelopen zaterdag Salzburg aan, waar ik de bewuste voorstelling bijwoonde. De assistent-dirigent, Dinis Sousa, maakte hierdoor geheel onverwacht zijn internationale vuurdoop, door het incident niet echt een prettige binnenkomer op een van de belangrijkste Europese concertpodia. Mogelijk dat ze kort daarvóór nog hebben bedacht om een wat meer ervaren vervanger te regelen, maar de vraag is dan wie die positie had kunnen vullen. Het treurige nieuws dat John Nelson - dé Berlioz-specialist van dit moment - ongeneeslijk ziek blijkt te zijn, kwam deze week eveneens naar buiten. Les Troyens, gebaseerd op Vergilius' Aeneas, componeerde Berlioz aan het einde van zijn leven. Maar als kind was hij al gefascineerd geraakt door het opus van de Latijnse dichter. Uiteraard schreef Berlioz ook het libretto zelf. Toen de opera uiiteindelijk kon worden uitgevoerd, bleek het een hele onderneming om het werk op de planken in Parijs te krijgen. Het onderwerp was niet echt in de mode en daarnaast was Berlioz als componist niet populair. Het zou zelfs tot 1969 - het honderdste sterfjaar van de componist - duren voordat de opera voor het eerst op één avond compleet werd uitgevoerd. Overigens nog steeds niet in Parijs, maar in het Londense Covent Garden onder leiding van Sir Colin Davis, dé grote Berlioz specialist in de tweede helft van de vorige eeuw. Met bijna geheel dezelfde cast werd in datzelfde jaar de eerste opname van het werk door Philips op lp uitgebracht.
Sindsdien heeft de opera de podia van de grote operahuizen veroverd. Ook in Salzburg werd Les Troyens opgevoerd, in de periode dat Gerard Mortier er voor het eerst de scepter zwaaide. En nu is de opera weer terug op de planken van het Grosses Festspielhaus in deze toerende productie van een gezelschap dat Berlioz' muziek laat klinken op instrumenten uit zijn tijd. In de nog niet uitverkochte zaal keek het publiek gespannen uit naar een bijzondere avond, ondanks de afwezigheid van de Britse vedette. De ietwat nerveuze Dinis Sousa kwam, zag en overwon. Na een korte buiging draaide hij zich snel en ongemakkelijk om, maar wat er daarna vanaf de eerste maten gebeurde was magisch. De hobo's moesten blijven staan om in het openingsdeel al snerpend de muziek de zaal in te laten schallen. Het koor rvoegde zich er al snel bij, binnenstormend vanachter de coulissen. Wat meteen opviel was dat deze uitvoering met uit en ten treure gerepeteerd moest zijn, want zo'n goed spatgelijk zingend koor had ik in romantisch repertoire nog nooit eerder gehoord. Het niveau van het eerste deel was een voorbode van een fantastische avond, uniek in het opera-aanbod in de gehele wereld. Wat volgde was een traktatie van ruim vier uur prachtig gespeelde muziek, uitstekende zang en enerverende momenten. Met zeer minimale middelen (een canapé en wat dozen als enige rekwisiet) en inventieve op- en afgangen, had Tess Gibbs de avond voorzien van een scenische aankleding. Zeer effectief was het moment dat de vrouwen hun collectieve zelfmoord vocaal aankondigden (eind tweede akte, als de Grieken uit het Paard gekropen en de Trojaanse mannen aan het uitmoorden zijn): bijna het gehele vrouwenkoor zong op de plek waar normaal de solist staat, vóór het orkest. De kracht die aldus de zaal werd ingeslingerd was werkelijk weergaloos. Met dit soort simpele ingrepen trok het koor eigenlijk de hoofdrol naar zich toe van de gehele avond. Het meeste applaus was dan ook terecht voor het koor. Niet dat de solisten niet goed presteerden. In de eerste akte zong Alice Coote, een kloeke mezzo die met gemak hoogte en laagte combineert, een fantastische Cassandra. Het meest indrukwekkende moment in haar rol was toen het koor haar terzijde stond in de zelfmoordscène. Haar geliefde, Chorèbe, werd door de eveneens fantastische Lionel Lhote gezongen. De Belgische bariton, die laatstelijk nog excelleerde in Henry VIII in Brussel, heeft een mooie, krachtige bariton. Voor zijn extreem lyrische rol in Les Troyens dreigde hij wat ondergesneeuwd te raken door zijn geliefde, maar hij hield voldoende stand.
De derde solist met een noemenswaardig aandeel was Michael Spyres, in zijn rol van Énée, een van de de meest ondankbare in het repertoire. Het is niet alleen in beide delen (Les Troyens is op te delen in het deel dat zich in Troje en het deel dat zich in Carthago afspeelt) een minder prominente rol, maar kentg ook enkele nagenoeg onzingbare passages. De entrée-aria (“Du peuple et des soldats”) is te vergelijken met die van Verdi's Otello , maar dan minder berucht. Dan is er in de vierde akte een duet dat geheel sotto voce (met zachte stem) gezongen moet worden, wat voor een Franse lichte tenor misschien gemakkelijk te doen is, maar niet voor een door Berlioz uitdrukkelijk voorgeschreven 'heldentenor', waardoor het feitelijk onzingbaar wordt. En dan is er slotaria, waarin Énée afscheid neemt van Carthago, omdat hij Rome moet gaan stichten, die wederom vraagt om een heldentenorstem, met nog eens een passage die tot ongekende hoogte reikt (hoge C, voor een heldentenor vrij hoog). Bijna onmogelijk om hier een goede zanger voor te vinden. Michael Spyres is nagenoeg de enige die deze rol kan zingen, al balanceert hij daarbij op het randje van zijn kunnen, zonder zich daardoor evenwel van de wijs te laten brengen. Beheerst loodste hij zichzelf glorieus door de moeilijkste passages. In het tweede deel maakt na het prachtige openingskoor (“Gloire a Didon”) de koningin van Carthago haar entrée met de indrukwekkende aria “Chers Tyriens”. De Ierse Paula Murrihy (bij DNO in 2015 Octavian in Der Rosenkavalier en Sesto in La Clemenza di Tito in 2018) heeft een wat lichtere mezzo, ideaal geschikt voor de 'Hosenrollen'. De rol van Didon vraagt naar mijn idee echter meer om een donkere mezzo, tegen de altstem aanliggend, maar wel met een volle klank in de hoogte. Voor mij past de stem van Murrihy dan ook niet goed bij de rol van Didon, maar ze had haar rol tot in de puntjes voorbereid, waardoor ze met haar techniek en door slim en effectief gebruik van haar stem, zich heel goed door haar rol wist te slaan. Uiteindelijk wist ze daardoor terecht voldoende snaren te raken bij het publiek, maar voor mij kwam ze net iets te kort. De zangeres die de rol van haar zuster Anna voor haar rekening nam, Beth Taylor, had nu juist wel de geschikte stem voor de rol van Didon. Zij pakte het publiek in met innemend spel en zang en liet ons verlangen naar een geslaagde zusterruil, maar de vraag is of zij de zware rol van Didon wel tot een geslaagd einde zou hebben gebracht, want per saldo heeft haar stem toch iets minder draagkracht voor die rol. Maar potentie heeft Beth Taylor zeer zeker wel. De twee prachtige lyrische aria's tijdens de derde (lopas) en vierde akte (Hylas), geschreven voor lichte tenorstem, werden vakkundig en mooi gezongen door de Britse tenor Laurence Kilsby. Tot slot uiteraard nog een woord over de bas William Thomas, het slachtoffer van het incident waardoor Gardiner voortijdig zijn aftocht moest blazen. Deze jonge lange zanger heeft een diepe bas die terecht was ingehuurd en eveneens terecht het toneel niet had hoeven verlaten. Hij zong prachtig! Dat hij in de eerste akte ergens verkeerd was afgegaan, bevreemdde mij wel (hij kwam slechts één keer op in mijn herinnering), maar de tijd terugdraaien kan nu eenmaal niemand. Het incident leverde in ieder geval een prachtig Salzburgs debuut op voor de jonge dirigent Dinis Sousa, die dan ook beloond werd met een zeer royaal slotapplaus: een welverdiende staande ovatie, hetgeen daar niet vaak voorkomt.
index |
||||