Het succes van het Bachfest(ival) dat jaarlijks in juni in Leipzig wordt gehouden, stoelt op maar liefst vijf pijlers: de inventief samengestelde programma’s, de hoge kwaliteit van de uitvoeringen, de historische locaties, de gemakkelijke toegankelijkheid en wat ik dan maar ‘marktwerking’ zal noemen.
Ook ditmaal was het weer raak. Onder het motto ‘Ein neues Lied – 800 Jahre Thomana‘ mocht de historische stad Leipzig 75.000 gasten begroeten. Muziekliefhebbers (‘Kenner und Liebhaber’) uit maar liefst 29 landen konden genieten van niet minder dan 125 uitvoeringen en voorstellingen die zich concentreerden rond historische plekken van naam en faam, waaronder de beroemde Thomas- en Nikolai-kerk in het hartje van de stad.
Om de statistieken nog verder te laten spreken: van 7 tot 17 juni werden er 446 werken van 191 componisten uitgevoerd en verbleven er 2.100 uitvoerende kunstenaars in de festivalstad, waaronder 278 solisten en 67 ensembles en koren. De liefhebbers kwamen letterlijk uit alle windstreken, van heinde en verre: wie naar een schoolvoorbeeld van globalisering zocht, hoefde dus niet verder te zoeken. Niet zonder trots mocht ik vaststellen dat de meeste bezoekers afkomstig waren uit de VS, Japan, Duitsland en…Nederland! Zo zaten in de Thomaskerk Fransen broederlijk naast Chilenen, Italianen naast Australiërs, een complete familie uit Israel naast die uit Brazilië. Maar ook de media waren rijk vertegenwoordigd: behoudens de schrijvende pers waren er foto- en videoteams, werden er van zeven concerten beeld- en geluidsopnamen gemaakt, o.a. door de MDR, Deutsche Welle en Deutschlandradio Kultur en werden er in de binnenstad multimediapresentaties geboden. Het leek wel of Leipzig heel even uitsluitend muziekstad was!
|
 |
Bach, Bach en nog eens Bach?
Natuurlijk, Bachs muziek is de belangrijkste drijfveer van het festival. Het draagt niet voor niets zijn naam, maar wie toch nog mocht twijfelen: zijn nogal barse verschijning op de talloze brochures, programmaboekjes en meer dan levensgrote posters liet er geen enkel misverstand over bestaan. Die ‘strenge man met pruik’ die je overal aankeek deed in de verste verte niet vermoeden hoe spiritueel en sprankelend zijn muziek is die hier in Leipzig dagelijks tot leven werd gebracht. En meestal net zo spiritueel en sprankelend, want het leek wel alsof die fascinerende, historische locaties voor de musici een extra stimulans waren om er het allerbeste van te maken. Ze nodigden in ieder geval tot zeer bevlogen musiceren.
Johann Sebastian was in de eerste helft van de achttiende eeuw, zowel in als ver buiten Leipzig, de grootste componis. Zo wordt hij terecht nog beschouwd, wat echter niet wegneemt dat alleen een zo gevarieerd mogelijke programmering zijn rijpste vruchten afwerpt. Gevarieerd niet in de zin van te hooi en te gras, maar op basis van een aansprekend concept dat in zo’n festivalweek zowel voldoende houvast biedt als voor verrassingen zorgt. In dit opzicht geniet een vast omlijnd (festival)thema zeker de voorkeur, zoals dat in Leipzig al jarenlang het geval is. Dit jaar was het thema (of motto) tweeërlei: ‘Ein neues Lied’en ‘800 Jaar Thomaner’. ‘Ein neues Lied’ in de betekenis van het streven naar vernieuwing in de geloofsbeleving en uiteraard als verwijzing naar Bachs motet ‘Singet dem Herrn ein neues Lied’ BWV 225.
‘800 Jaar Thomaner’verwees naar het 800-jarige jubileum van zowel het wereldberoemde Thomaner jongenskoor als de Thomasschool en de kerkgemeente van St.-Thomas. En wie Thomaner en Thomas zegt, zegt Leipzig, want deze muziekstad is ondenkbaar zonder deze diep in de historie van de stad verankerde instituten. Maar het meest bekend werd Leipzig later toch door zijn – niet altijd prettig verlopen – verbondenheid met de grote cantor van de Thomaskerk, Johann Sebastian Bach, die een groot deel van zijn werkzame leven in deze stad doorbracht, met name in en rond de kerken van St.-Thomas en St.-Nikolai, en de aan de Thomaskerk verankerde Thomasschool.
Voor het Bachfest was dit jubileumjaar een uitgelezen gelegenheid om de eeuwenoude kerk-, koor- en onderwijstraditie als hoofdthema te kiezen. Dat leverde al met al een boeiend perspectief op dat begint bij de vele Thomascantors voor en na Bach, een traditie die teruggaat tot het begin van de veertiende eeuw. Was de Thomascantor eerst nog redelijk autonoom, in 1543 veranderde dat ingrijpend toen de Thomasschool en daarmee tevens het Thomanenkoor rechtstreeks onder het gezag van het stadsbestuur van Leipzig werden gebracht en het nog uitsluitend aan het stadsraad was om de Thomascantor te benoemen. Als de raad uiteindelijk niet voor Bach had gekozen, maar voor iemand anders? Dan zouden we in ieder geval die geweldige cantatereeks niet hebben gehad; en veel ander werk al evenmin…
Een deel van de programmering van het Bachfest werd rond het compositorische werk van een aantal van die cantors gegroepeerd, te beginnen met Georg Rhau (Thomascantor van 1518 to 1520) en Sethus Calvisius (1594-1615), gevolgd door Johann Hermann Schein (1615-1630), Sebastian Knüpfer (1657-1676), Johann Schelle (1677-1701), Johann Kuhnau (1701-1722) en Johann Adam Hiller (1789-1801), en ten slotte Wilhelm Rust (1880-1892), Erhard Mauersberger (1961-1972) en Georg Christoph Biller (vanaf 1992). Niet dat het allemaal meesterwerken zijn die de heren hebben nagelaten, maar de keus was op zijn minst wel interessant: zonder dit festival zou een aantal van de uitgevoerde stukken het daglicht waarschijnlijk niet eens hebben gezien, laat staan dat ze opnieuw zouden zijn geredigeerd.
 |
De huidige Thomascantor Georg Christoph Biller en zijn Thomanenkoor |
Opdrachtwerken
Een van de aantrekkelijke aspecten van de festivalprogrammering is wat ik dan maar de blik vooruit noem: niet alleen veel aandacht voor de muziek van en in de periferie van de grote Thomascantor (Leipzig is tenslotte dé belangrijkste werkplek van Bach geweest, hoezeer ook plaatsen als Eisenach, Arnstadt, Mühlhausen, Weimar en Köthen een waardige plaats verdienen), maar ook voor de eigentijdse muziek met duidelijk herkenbare raakvlakken met het (verre) verleden. Zo schreef Heinz Werner Zimmermann in 2009 speciaal voor het jubilerende Thomanenkoor een in het Duits gezet ‘Te Deum’ en waren er opdrachtwerken van Georg Christoph Biller (de huidige Thomascantor), Hans Werner Henze, Heinz Holliger, Brett Dean, Krzysztof Penderecki en Sofia Goebaidoelina. Zo klonk op 14 juni in de volgepakte Thomaskerk Billers ‘St. Thomas-Ostermusik’ (voor Pasen), Henzes ‘An den Wind’ (voor Pinksteren) en Goebaidoelina’s ‘Festmusik zu Epiphanias’. Een indrukwekkende en inspirerende belevenis, mede dankzij het fabuleus zingende Thomanenkoor en het Amarcord a capella ensemble, en niet in de laatste plaats het zeer goed op dreef zijnde Gewandhausorchester Leipzig, dat ook in St.-Thomas kind aan huis is.
Historische locaties
In tegenstelling tot ons land houdt Duitsland – en dat geldt zeker na de eenwording - de tastbare geschiedenis graag in stand, om het even of het nu om kostbare handschriften in bibliotheken gaat, of om historisch belangrijke gebouwen. Na de ‘Wende’ is er veel geld, tijd en moeite gespendeerd aan het met groot vakmanschap binnen en buiten opknappen van oude gebouwen. Bekende tot in het kleinste detail gerestaureerde locaties als het Oude Raadhuis, de Oude Handelsbeurs, de ‘Sommersaal’ van het Bachmuseum, de Thomas-, Nikolai- Peters- en Michaelis-kerken en het ‘Bundesverwaltungsgericht’ verplaatsen ons als het ware terug in de tijd, een gevoel dat in kleine, intieme ruimten (Oude Raadhuis, Oude Handelsbeurs, Sommersaal, Bundesverwaltungsgericht) nog verder wordt versterkt. Wat zeker ook helpt bij dit soort evenementen is de geringe fysieke afstand tussen musici en publiek, naast de opvallend goede akoestiek die de concerten tot een wel heel bijzondere belevenis maken. Alles werkt dan mee: de kwaliteit van de muziek, die héérlijke ambiance en de voortreffelijke akoestiek. Menigeen zal de balsemende werking daarvan kennen van bijvoorbeeld de kasteelconcerten in ons eigen land.
Andere evenementen
De organisatoren van het Bachfestival betrekken sinds jaar en dag ook de jong(ste) garde bij het muziekfestijn: voor hen waren er speciale programma’s onder de aansprekende titel ‘B@ch für uns!’ Het idee: bijzondere plekken opzoeken (zoals de plaatselijke diergaarde) om daar een niet al te ‘zwaar’ concert mee te maken. Of gewoon naar het Centraal Station, waar kinderen in een speciaal geënsceneerde ‘Schreibwerkstatt’ uit de tijd van Bach kunnen ervaren ‘hoe het toen ongeveer moet zijn geweest’. Of men bracht een bezoek aan zo’n beetje ‘het heilige der heiligen’: het gebouw waar het het Thomanenkoor is gehuisvest, met een nadere kennismaking toelichting en rondleiding. En voor wie dat nog net te ‘heavy’ was, kon desnoods met de hele familie uitwijken naar het Clara-Zetkin-Park voor een ‘Bach-Familien-Fest’.
Een ander bekend begrip in de Saksische muziekstad is ‘Bach on Air’, met voorstellingen op het grote buitentoneel op de Markt. Verder waren er optredens van allerlei populaire musici en ensembles in cafés en clubs (‘BACHmosphäre’). Wie geen concerten in de Thomaskerk kon bijwonen kon er – dankzij de bijna levensgrote schermen op het marktplein – toch van genieten. Dit was de eerste keer dat dit ‘experiment’ plaatsvond, maar nu al met groot succes.
Tot slot nog iets over ‘Bachgeflüster’ in het Thomascafé, dat is gehuisvest in het Thomashaus (waar de ‘oude’ Thomasschool heeft gestaan). Meestal op de dag na het concert vond daar het door de lokale omroep georganiseerde, grote interview plaats met dirigent of solist. Onder grote belangstelling (zelfs de trappen waren bezet) werd in een ontspannen sfeer ‘nagekeuveld’ over de uitvoering.
 |
Blik op het grote podium op het marktplein |
Excursies
Het Bach-Archiv Leipzig organiseert tijdens het Bachfest een groot aantal uitstapjes naar voor liefhebbers van de barok(muziek) interessante plaatsen buiten Leipzig. Wie een kaartje heeft gekocht kan ’s ochtends om half tien in de achter de Thomaskerk gereedstaande bus(sen) stappen. Dankzij de deskundige (en altijd uitvoerige) toelichting van deskundigen van het Bach-Archiv stapt men zo rond de klok van half zes heel veel wijzer weer uit de bus. Tijdens de middagpauze kan het verstrekte lunchpakket worden opgepeuzeld en is er tijd genoeg om met elkaar de opgedane indrukken door te nemen. Meestal draait het daarbij om de orgels die men heeft bekeken en gehoord, en wat er verder nog op het dagprogramma staat. Na de toelichting van de aan de kerk verbonden, vaste organist over zowel de gespeelde muziek als het bespeelde instrument, krijgen de liefhebbers de gelegenheid om het orgel zelf te bespelen. Bij die gelegenheid is het me al zo vaak overkomen dat de schellen me van de ogen (oren?) vielen: iemand stapt naar voren, gaat zitten en speelt, met pedaal en al, zomaar ‘even’ Bachs Preludium en Fuga in D, BWV 532, zomaar voor de vuist weg. We zijn dan getuige van een grandioze demonstratie orgelspel, waaraan – eenmaal aangestoken door het enthousiasme – meerdere deelnemers aan de excursie zich wagen. We tuimelen van het ene virtuoze orgelstuk in het andere… Een waar wonder… Terug in de bus ontspint zich een gesprek tussen twee Amerikaanse musicologen over de vraag of Bachs Kunst der Fuge nu wel of niet door een blaasensemble gespeeld mag worden… Kijk, dat heb je nu niet bij de Salzburger Festspiele…
 |
Openingsconcert
Ik geniet nooit zo van toespraken, maar die waren er in de middag van 7 juni in meer dan voldoende mate, want een aantal plaatselijke notabelen wilde vanuit verschillende invalshoeken graag belichten hoe belangrijk, boeiend en veelzijdig dit Bachfest toch wel was, is en nog zal zijn. Een beetje prediken voor de eigen parochie, dat wel. Muziek was er gelukkig ook, met als pièce de résistance Max Regers kolossale zetting van Psalm 100, een waar monstrum voor vier- tot achtstemmig koor, groot orkest en orgel, in de wat afgeslankte versie van Paul Hindemith. We mochten ‘résistance’ zelfs letterlijk nemen, want weerstand was er genoeg: Thomascantor en dirigent Georg Christoph Biller verloor het totaal hoorbaar uit het oor, de coördinatie was her en der zoek, terwijl St. Thomas zich openlijk allengs begon te verzetten tegen zoveel akoestisch geweld. Het had best een paar decibellen minder gekund!
 |
De voor de uitvoering van Max Regers Psalm 100 benodigde 'monsterbezetting' in de Thomaskerk |
Matthäus-Passion in Bachs belangrijkste ‘werkplaats’, de Thomaskerk
Dezelfde locatie, een dag later: Bachs Matthäus-Passion in de versie van 1729 (als zodanig aangekondigd, maar eigenlijk 1727) door het Bach Collegium Japan onder zijn ‘chef’ Masaaki Suzuki (een paar uur eerder had hij tijdens een korte plechtigheid uit handen van de burgemeester de Bachmedaille van de stad Leipzig ontvangen). Het bescheiden gehouden, instrumentaal en vocaal ensemble (de twee koren telden niet meer dan ieder tien zangers) realiseerde een bijna volmaakte doorzichtig klanktextuur. Om gelijk maar een misverstand weg te ruimen: die transparantie hangt niet alleen samen met de grootte van de bezetting, maar niet minder met de kwaliteit van het ensemble. Met slechts een tiental zangers dat slordig articuleert en fraseert en ritmisch niet alert maakt transparantie plaats voor een gestage modderstroom…
Suzuki’s basisopzet is bekend: de solisten zingen, met uitzondering van de evangelist, mee in de koordelen. Enige onzuiverheden in het openingskoor bleken slechts incidenteel en de solisten presteerden, door de bank genomen, uitstekend. Suzuki had niet voor de ‘grote’ namen in dit repertoire gekozen, maar voor zangers die naadloos aansloten bij zijn opvattingen over ensembletechniek. Dat pakte goed uit, een enkele uitzondering daargelaten (de slordig zingende Satoshi Mizukoshi en de daarenboven van weinig stijlbesef getuigende Robin Blaze). Een van de (vele!) grote momenten was de door Hana Blazíkova etherisch gezongen sopraanaria ‘Aus Liebe will mein Heiland sterben’, zo etherisch zelfs dat ik mij heel even terugwaande bij de helaas vroeg gestorven Arleen Augér, die je de adem in de keel deed stokken. Blazíkova werd beloond met een echt volkomen stille Thomaskerk (de spreekwoordelijke speld kon men horen vallen). Ook heel goed op dreef waren de countertenor Hiroya Aoki en de bas Dominik Wörner, die stemkleuring duidelijk bovenaan hun lijstje hadden gezet en daarin ook excelleerden. Dan was er de letterlijk boven de partijen uittorende, formidabele bas Peter Kooij als Jezus en de niet minder gepokte en gemazelde Gerd Türk als de sterk bij dit ware koningsdrama betrokken evangelist. Dictie en emotie hield hij in perfect evenwicht. Last but not least was daar ‘onze´ sopraan Johannette Zomer die in haar bijdragen de sterren van de hemel zong.
Alleen af en toe zou een hoorbaar én zichtbaar grotere emotionele betrokkenheid bij de tekst een nog meer gepassioneerde uitvoering hebben opgeleverd, een aspect van Suzuki’s musiceren dat ik ook van zijn (inmiddels ver gevorderde) cantateserie voor het BIS-label herken. Ook qua ritmiek en tempo geloof ik doorgaans eerder in zijn leermeester Ton Koopman, zij het dat smaken in dit geval zeker kunnen verschillen.
Het is me niet echt duidelijk geworden waarom Suzuki voor de uitvoering in de Thomaskerk had gekozen voor de ‘vroege’ versie uit 1727 (nou ja, 1729). Immers, de Thomaskerk is juist een uitgelezen stek voor Bachs rianter uitgewerkte versie van 1736, met daarin de twee koren die ieder over een eigen, vastomlijnde continuogroep beschikken. Een versie overigens, die Bach ook echt aan het hart gebakken was, zozeer zelfs dat hij op een aantal beschadigd geraakte pagina’s uiterst zorgvuldig strookjes papier plakte en daarop de verdwenen muziek opnieuw noteerde. Bij de uitvoering onder Bach in 1736 waren niet alleen de galerijen voor de koren, de instrumenten en het hoofdorgel bezet, maar was ook de extra koorgalerij vrijgemaakt voor een derde koor met uitsluitend (uiteraard jongens)sopranen die de cantus firmus van het openings- en slotkoor zongen (vandaar die rare, ingeburgerde gewoonte om in het eerste deel van de Matthäus naast de beide gemengde koren tevens een jongenskoor te laten meezingen), begeleid door het tweede orgel in het ´zwaluwnest´. Een dergelijke bezetting zorgt, ook vandaag de dag met onze verwende oren, voor een spectaculair effect. Wat mij betreft een gemiste kans, Suzuki!
 |
Masaaki Suzuki leidt Bachs Matthäus-Passion in de Thomaskerk |
Even een zijstap: het Gewandhaus
In de grote zaal van het Gewandhaus leidde Georg Pehlivanian het ‘huisorkest’ in – jawel! – Bachs Chaconne uit de Vioolpartita BWV 1004 in de orkestratie van Leopold Stokowski, gevolgd door het Derde pianoconcert van Rachmaninov, met als solist Nikolai Tokarev, en na de pauze de Zevende symfonie van Prokofjev. Wat moest die wezensvreemde Chaconne daar als ‘ear-opener’ voor die twee Russische werken? Het Bachfest, want iets anders kon ik werkelijk niet verzinnen. Wie wilde genieten van de glorieuze strijkers van het Gewandhausorchester kon zijn hart ophalen, al was het samenspel met de blazers niet altijd ideaal. Tokarev leek bij opkomst een bescheiden ogende boekhouder, maar dat bleek een misrekening: hij pakte het deksels lastige stuk grandioos aan, met een perfect gedoseerde portie romantiek die hij langs kristalheldere, soms bijna klassieke lijnen etaleerde. En we zijn het intussen gewend: bijna geen noot verkeerd. De jubel die na afloop uitbrak was danookvolop verdiend. Zonder toegift kwam hij niet weg. Ook na het overweldigende slot van Prokofjevs Zevende konden de bijvalsbetuigingen van zowel het publiek als de musici, niet op. Het was inderdaad een fabelachtige prestatie: Pehlivanian kende dit weerbarstige stuk op zijn duimpje en hij was er in geslaagd om zijn bedoelingen, hoorbaar tot in het kleinste detail, zonder een spoortje weifeling op het orkest over te brengen. Een zeer geslaagd concert, maar wel met de kanttekening dat het niet afweek van wat we in een reguliere abonnementserie krijgen voorgeschoteld.
Zingende nachtegalen in de Sommersaal
De blokfluitist Stefan Temmingh (hij gaf me een stapeltje cd’s mee ter bespreking) en de luitisten Axel Wolf en Rolf Lislevand verzorgden op de zeer late avond een werkelijk schitterend programma (het liep naar rond middernacht) met smaakvolle bewerkingen van stukken van Couperin, Dieupart en Bach. In deze schitterende ambiance ontkwam niemand aan de sprookjesachtige sfeer, die zich al met Couperins ‘Le rossignol en amour’ van de aanwezigen meester maakte. Het ensemble wist een ijle klank veel substantie te geven, maar strooide met hetzelfde gemak de allermooiste klankguirlandes in het rond. En weer was daar het ‘bijna aanraakbare’, met de drie musici heel dicht bij het publiek dat iedere denkbare plaats had bezet.
Herdenkingsconcert in de Nikolaikerk
Wat een lange geschiedenis is aan deze kerk verbonden! Zelfs nog niet zo lang geleden toen daar, in die kerk, duizenden burgers tégen de terreur en repressie en vóór vrede, ondanks het om hen heen grijpende staatsgeweld. Mensen werden zomaar van de straat geplukt of uit hun huizen gehaald en opgesloten, de Stasi was overal. Dan was er die beroemde negende oktober 1989, midden in het 'feest' rond het veertigjarige bestaan van de DDR, toen de chef-dirigent van het Gewandhausorchester, Kurt Masur (goed bevriend met Erich Honecker), opriep tot geweldloos verzet. De 'Wende' kwam snel dichterbij. In deze kerk waren het de sopraan Dorothee Mields en Ton Koopman die met een afgeslankte formatie van zijn Amsterdam Baroque Orchestra aantraden voor een uitverkocht huis.
 |
Ton Koopman leidt in de Nikolaikerk het Amsterdam Baroque Orchestra vanachter het klavecimbel |
Ik denk niet dat Ton Koopman zijn eerder dit jaar overleden inspirator en nestor van de historiserende uitvoeringspraktijk Gustav Leonhardt een grotere (ere)dienst had kunnen bewijzen dan met dit – mag ik zeggen hemelse – concert. Op het programma uitsluitend werken van Bach: diens Ouverture BWV 1066, gevolgd door drie bekende cantates: ‘Jauchzet Gott in allen Landen’ BWV 51, ‘Mein Herze schwimmt im Blut’ BWV 199 en ter afsluiting ‘Weichet nur, betrübte Schatten’ BWV 202. ‘Sternstunde’, schreven de kranten daags na het concert. Jawohl! Om met Ton Koopman te beginnen: hij was op zijn best. Hij leidde – net als Bach in zijn tijd – het ensemble vanachter het klavecimbel. En wie zijn spel kent, met die voor hem zo typisch fantasierijke versieringen, die door de kerkruimte rinkelden als het kostelijkste strooigoed, héél ver verwijderd van dat gortdroge continuospel dat we van de fantasieloze ‘becijferaars’ kennen! Treffend is ook de spontaniteit die in zijn leiderschap als het ware zit ingebakken: alsof Koopman het ‘gewoon liet gebeuren’. Wie goed luisterde begreep echter dat dit niet zomaar even tot stand was gekomen: dynamiek en klankreliëf hielden elkaar perfect in evenwicht, hoe ‘jazzy’ het soms ook klonk (BWV 1066). Koopman en zijn ensemble kennen de (overigens goede) akoestische eigenschappen van dezer kerk uit vele vorige concerten en dat zal zeker hebben geholpen om tot een ideaal klankbeeld te komen. Ook gemeten naar vocale vertolkingskunst was dit concert adembenemend: Mields heeft veel techniek in huis, wat zich uitte in vlekkeloze coloraturen en een even volmaakt legato, zo helder en licht was haar vocalistiek dat het een en al verrukking is. De dialogen met de hoboïst Antoine Torunczyk behoorden eveneens tot wat de Duitsers ‘Spitzenklasse’ noemen. Zelf zou ik dit spel der klankkleuren in bijvoorbeeld de aria ‘Stumme Seufzer, stille Klagen’ uit BWV 199 liever ‘Weltentrückt’ noemen. En dan was daar de absoluut trefzekere David Hendry die in ‘Jauchzet Gott in allen Landen’ zijn natuurtrompet liet schitteren en jongleren, alsof het voor hem een fluitje van een cent was, in sublieme wisselwerking met weer die glanzende sopraanstem. Het leverde een stormachtige, staande ovatie op in de volgepakte Nikolaikerk. Terecht, want zo hoort men het helaas maar zelden.
 |
De sopraan Dorothee Mields met het Amsterdam Baroque Orchestra o.l.v. Ton Koopman in de Bachcantate »Jauchzet Jauchzet Gott in allen Landen« |
Opwekkende begrafenismuziek in de Thomaskerk
Niet opgewekt, wel opwekkend, zowel gemeten naar de uitgevoerde muziek als naar de uitvoering zelf: het Vocalconsort Berlin bracht onder leiding van Marcus Creed een uitgelezen programma met treurmuziek a capella van Johann Hermann Schein, Johann Michael Bach, Heinrich Schütz, Johann Schelle en de grote Johann Sebastian Bach zelf. Het was overigens niet alleen maar die treurnis rondom. Sterker nog, de kroon op het voorafgaande schitterende werk was voorbehouden aan de vertolking van Bachs buitengewoon complexe motet ‘Jesu, meine Freude’ BWV 227 dat qua polyfone stemvoering een kwaliteit had die zich zelfs kon meten met het niveau van zoiets kolossaals als het Monteverdi Choir van John Eliot Gardiner. Wát een klank, wát een trefzekerheid! Tussendoor speelde ‘onze’ Tineke Steenbrink (ze is onder meer docent aan het Zwolse conservatorium) op het orgel ‘Erbarm dich mein, o Herre Gott’ BWV 721, en met violist Richard Myron een bewerking van het Andante uit de Sonate voor viool solo BWV 1003.
Het uit achttien zangers bestaande Vocalconsort, aangevuld met violone en orgel, trad op vóór het altaar (dus niet op het grote balkon bovenin de kerk, vóór het grote orgel). Het resultaat van die opstelling bleef niet uit: de balans bleek op een groot aantal plekken in de kerk bijkans ideaal.
Het draaide in deze uitvoeringen om perfecte timing, naadloze stemvoering, volmaakte balans, ritmische precisie en groot gevoel voor klankkleur, stuk voor stuk eigenschappen die onder de handen van Marcus Creed uitgroeiden tot diep indrukwekkende karakterschetsen in grootse vocale stijl: een topprestatie. De stormachtige ovatie na afloop sprak boekdelen.
 |
Het Vocalconsort Berlin o.l.v. Marcus Creed in the Thomaskerk |
Café Zimmermann in het Oude Raadhuis
Rond de helft van de achttiende eeuw waren er in Leipzig acht koffiehuizen, waarvan er één zelfs meer dan 350 jaar later voor menigeen een bekende klank heeft: Café Zimmermann, toen gelegen aan de Catharinestrasse (Cather Strasse).
Op de onderstaande tekening is in het midden het gebouw herkenbaar (aangeduid met nr. 2), waarin Bach met zijn Collegium musicum wekelijks musiceerde. Wie wat scherper naar de gravure (een van de vele in een door de Amsterdamse uitgever Peter Schenk in 1722 gepubliceerd boek met prenten) kijkt zal het opvallen dat dit niet zomaar een straat is: er was zelfs openbare verlichting (met kaarsen uiteraard) aan sommige huizen en op de belangrijke kruisingen, er lag plaveisel en de panden hebben een voorname uitstraling. De Cather Strasse was de sjiekste straat achter het centraal gelegen marktplein.
Gottfried Zimmermann, de eigenaar van het grootste gelijknamige koffiehuis in Leipzig (het pand overleefde de bombardementen in de Tweede Wereldoorlog helaas niet), had speciaal voor muziekuitvoeringen door grotere ensembles achterin de zaak een zaal ingericht die plaats bood aan zo’n honderdvijftig liefhebbers. Iedere week was er een concert van twee uur, ’s winters in de zaal en ’s zomers in de tuin. Er werd geen entree geheven, maar de slimme Zimmermann zal zijn geld daar ongetwijfeld verdiend hebben aan de spijzende en drinkende bezoekers.
Toen Bach in maart 1729 de leiding van het Collegium musicum overnam van Georg Balthasar Schott, de scheidende ‘Musikdirektor’ van de Neukirche, kreeg hij er daarmee een aanzienlijke taak bij: hij moest nu ook de openbare concerten van het ensemble voorbereiden en leiden, onder meer in dat koffiehuis van Zimmermann. Voor de bloei van het openbare concertleven heeft niet alleen het Collegium Musicum onder Bach maar ook dat etablissement in de universiteitsstad Leipzig een bijzondere betekenis gehad.
 |
Het ensemble Café Zimmermann in de raadzaal van het Oude Raadhuis |
De kern van het naar dat koffiehuis genoemde ensemble Café Zimmermann bestaat uit vijf strijkers en een toetsinstrument. De leden – waaronder de beide oprichters, de klaveciniste Céline Frisch en de violist Pablo Valetti – kennen elkaar van de muziekopleiding aan de Schola Cantorum Basiliensis en werken sindsdien hecht met elkaar samen. Al naar gelang de bezettingseisen van het repertoire, zoals bij opera’s en orkestwerken uit de barok die om een grotere bezetting vragen, worden extra (top)musici aangetrokken.
Het ensemble biedt consistente topkwaliteit, zowel wat betreft de techniek als de vertolkingskunst (de cd-opnamen bewijzen het nog eens uitdrukkelijk). Dat bleek ook weer in de raadzaal van het Oude Raadhuis met zijn voor ensembles van bescheiden omvang vrijwel ideale akoestiek: alsof die ervoor is gemaakt. Daarin stráálden de drie (natuur)trompetten in Bachs Ouverture in D, BWV 1068 (het wonderschone Air moest zelfs worden herhaald), soleerden en versmolten hobo’s en fagot ideaal met de strijkers, waren de zilveren twinkelingen van het klavecimbel perfect in balans met het overige ensemble en kon men zijn hart ophalen aan de weergaloos gespeelde cellopartij in Carl Philipp Emanuel Bachs Concert in A,Wq 172 (de componist was er zo verguld mee dat hij het voor nog twee andere solo-instrumenten schreef: fluit en klavecimbel. Het hoofdthema van het slotrondo kennen we als de herkenningsmelodie van het tv-programma Kunst en Kitsch). Johann Gottlieb Janitsch’ driedelige Klavecimbelconcert in F daarentegen, opgedoken uit de bibliotheek van de Berlijnse Sing-Akademie, leek me geen schot in de roos: slechts bij vlagen waren er interessante momenten, verder kabbelde het slechts voort, wat beslist niet aan Céline Frisch lag. Desalniettemin een schitterend concert, waarbij uiteraard de vraag opdoemt of het zo rond 1730 daar in het échte koffiehuis van Zimmermann ook zo goed geklonken heeft. We zullen het nooit weten…
 |
met aandachtig publiek... |
Hoorn en piano in de Oude Handelsbeurs
Heeft u wel eens een eenzame hoorn gehoord in een kleine ruimte? Het is een unieke ervaring die ook bij herhaling zijn enorme aantrekkingskracht niet verliest. Intimiteit versus massaliteit (orkest). Het weerbarstige instrument vergt veel van de hoornist: soms is het niet alleen voor hem maar ook voor het publiek ‘kromme tenen’ of spitsroeden lopen, maar niet op die zonnige zondagochtend in de Oude Handelsbeurs, waar de hoornist Maciej Baranowski en de pianiste Ikuko Odai respecitevelijk de zieke Premysl Vojta en Tomoko Sawano vervingen. Vier merendeels bekende werken op het programma: Beethovens Hoornsonate in F, op. 17, het tot hoorn en piano gereduceerde Hoornconcert in Es, KV 447 van Mozart, met na de pauze Schumanns Adagio en Allegro in As, op. 70 en tot slot Jane Vignery’s impressionistische Hoornsonate op. 7 uit 1942. Hoewel meestal ten onrechte in dit soort muziek de aandacht vrijwel uitsluitend naar de hoornist uitgaat, mag in dit geval toch wel de fenomenale ‘begeleiding’ van Odai worden genoemd. Haar spel kreeg zelfs echt orkestrale dimensies in KV 447, maar ook geen misverstand over de rest van het programma: fenomenaal zoals zij zich aan de keur en kleur van deze stukken aanpaste, oog en oor gericht op de fenomenale verrichtingen van haar muzikale partner die werkelijk geen moment op een onzuiverheid viel te betrappen, en deze muziek speelde alsof het een peulenschil was, bijna tussen neus en lippen, maar zo intens muzikaal dat hij mocht rekenen op een publiek op het spreekwoordelijke puntje van de stoel. Zelfs geen kuchje in die anderhalf uur! En dan te bedenken dat zij vrijwel op het laatste moment invielen voor hun zieke collega’s!
 |
Terug voor de toegift! |
Bach-varia
Ik ontmoette liefhebbers die een groot aantal toegangsbewijzen voor concerten en andere evenementen hadden gekocht. Een Amerikaanse musicoloog en organist had zo te zien zelfs een enorme voorraad ingeslagen, waarvan ik mij afvroeg hoe hij dit überhaupt kon ‘plooien’. Maar een feit is dat er vaak drie concerten of voorstellingen op één dag te genieten waren (soms twee op één avond: een concert van 8 tot 10 en een van 10.30 tot 12.00). Dan waren er, zoals al gememoreerd, de door het Bach-Archiv vele georganiseerde uitstapjes, de vele lezingen door medewerkers van datzelfde Bach-Archiv en allerlei andere bijeenkomsten. En wie niet zo diep in de buidel kon tasten wist de weg naar de gratis evenementen wel te vinden.
Ik wil hier evenmin onvermeld laten dat we best trots mogen zijn op de prestaties van onze Nederlandse deelnemers (het lijkt wel een sportwedstrijd..): Johannette Zomer en Peter Kooij in de Matthäus-Passion, Tineke Steenbrink als begeleidster van het Vocalconsort Berlin en – ik noemde hem nog niet - Jacques van Oortmerssen, die in de Thomaskerk een schitterend orgelrecital verzorgde dat hij de titel ‘J.S. Bach und seine Schüler’ had meegegeven Gratis nota bene!
Helaas, ik moest – zoals de meeste bezoekers van het festival – keuzes maken. Zo kon ik helaas het gebruikelijke slotconcert in de Thomaskerk met Bachs Hohe Messe niet bijwonen, ditmaal uitgevoerd door onder meer The English Concert Choir en The Englisch Concert onder Harry Bicket. Het glas was halfvol, zal ik maar zeggen.
Bach-Museum
Recht tegenover een van de ingangen van de Thomaskerk is het Bachmuseum gevestigd. Daar, aan het Thomaskirchhof, draait het allemaal om leven en werken (en dus ook reizen!) van Johann Sebastian Bach en zijn muzikale familie. Ik kende nog de ‘oude’ inrichting en wist werkelijk niet wat ik zag, toen ik door de ruimten dwaalde. Het museum, heropend in maart 2010, op de kop af 325 jaar na de geboorte van de Thomascantor, bleek op en top in de vaart van het multimediatijdperk te zijn meegenomen, wat het nog interessanter dan het van oudsher al was. Niet alleen aan beeld, maar ook aan geluid werd veel aandacht besteed, getuige de vele fragmenten van Bachs werk in de ‘audio room’, die de bezoeker dankzij uitstekende audiokwaliteit kan genieten. Geen betere rustplek dan even op de bank, de koptelefoon op en genietend van een motet of de Hohe Messe! Als u in Leipzig bent: écht doen! Het toegangskaartje koopt u in de museumwinkel ernaast.
2013: Vita Christi
Van 14 tot 23 juni 2013 staat het Bachfestival voor het eerst in het teken van de relatie tussen theologische, dramatische en compositietechnische elementen in Bachs grote oratorische werken. Het motto luidt Vita Christi: het leven van Christus, nu in de muziek verbeeld, van Kerstmis (Weihnachtsoratorium) tot Pasen en Hemelvaart (waaronder uiteraard de passiemuzieken). Binnen deze context worden tevens werken uitgevoerd van Carl Philipp Emanuel Bach, Haydn, Beethoven, Schubert en Penderecki. Onder de uitvoerenden veel bekende namen: Andreas Staier, Isabelle Faust, Reinhard Goebel, Andris Nelsons, John Eliot Gardiner, het Freiburger Barockorchester (orkest in residence), het Combattimento Consort Amsterdam, het Monteverdi Choir en de English Baroque Soloists. Het volledige programma wordt te zijner tijd bekend gemaakt op www.bachfestleipzig.de.