Actueel Daniel Reuss dirigeert overweldigende Hohe Messe van Bach
© Aart van der Wal, 19 november 2021
|
|||||||||
Bach: Mis in b, BWV 232 (Hohe Messe)
Wie in deze materie enigszins thuis is weet het natuurlijk: dat Bachs Mis in b althans deels door knip- en plakwerk tot stand is gekomen. Wat niet wegneemt dat het werk zich kan scharen onder het beperkte aantal grootste meesterwerken op dit gebied uit de westerse muziekgeschiedenis, waartoe zich ook o.a. Bruckners Mis in f, Beethovens Missa Solemnis en Mozarts helaas onvoltooid gebleven Mis in c, KV 427 mogen rekenen. Een volkomen naadloos concept, een waar opus magnum, in de achttiende eeuw zonder enig precedent, vervuld van een diep gevoelde religieus getinte bezieling en voorzien van bouwstenen die van begin tot eind een grootse architectuur uitstralen: dat is de Hohe Messe ten voeten uit. Een overweldigend werk en wel dusdanig dat het uitvoeringstechnisch compromissen toelaat. Maar waar liggen de criteria voor een uitvoering van dit zo facetrijke maar ook uitdagende opus, waarbij ik wel een onderscheid wil maken tussen tussen ' live' en studio en ik bovendien de omvang van het ensemble buiten beschouwing wil laten (een aspect overigens dat ik op onze site uitputtend heb behandeld). Omdat het anders al te ingewikkeld dreigt te worden. Bovendien: historiseren waarborgt niet per se een hogere artistieke kwaliteit (al geldt dat zeker niet voor het Orkest van de Achttiende Eeuw dat zich op dit punt al decennialang heeft bewezen, ook ná het artistieke leiderschap van Frans Brüggen).
Dat Reuss en zijn ‘troupe' zich gisteravond (18 november) in de Grote Zaal van de Rotterdamse Doelen in Bachs missa tota als een vis in het water voelden (het stráálde er werkelijk vanaf) zal ongetwijfeld een lange voorbereidingstijd hebben gevraagd. Maar het resultaat mocht er zijn. Het werd een uitvoering waarvan de grandeur in bijna iedere maat voelbaar was. Het kan vrij bondig worden samengevat: de doorzichtige stemvoering (ook in de meest complexe polyfone passages; en dat zijn er heel wat), de volmaakte balans tussen koor en orkest, maar ook onderling en in samenspel met de vier (soms nog ietwat onzekere) solisten. Daarnaast de rijpe vruchten van de door Reuss schijnbaar moeiteloos gerealiseerde, gelaagde expressie (deels door de gelaagde dynamiek), het orkestspel getuigend van zowel transparantie als sonoriteit in alle geledingen, de gerealiseerde eenheid in verscheidenheid en de altijd weer indrukwekkende contrastwerking in dit werk. Voeg daarbij bezieling en spiritualiteit en de overrompeling was een feit.
Wat gisteravond opnieuw duidelijk werd is dat Daniel Reuss zo ongeveer de gedroomde dirigent moet zijn voor een evenement als dit. Met de nadruk op ‘opnieuw', want hij bewees het al eerder in Beethovens Missa Solemnis. Onder zijn handen gaan individualisme en collectiviteit zonder enige reserve in elkaar over. Ging er dan niets mis? Natuurlijk wel, maar veel gewicht legde het niet in de schaal omdat de alles overkoepelende projectie van een daarvoor veel te grote dimensie was. Dat gold zelfs voor de enigszins gemankeerde hoornsolo in het Quoniam.
Dat er in een live-uitvoering risico's mogen (nee: moeten) worden genomen liet Reuss zich bepaald niet tweemaal zeggen. Dat pure bezieling en evocatief affect het dan incidenteel best mogen 'winnen' van mindere momenten van ultieme precisie is wat mij betreft evident. De prioriteiten lagen daar waar ze hoorden, al zal het in de komende vijf uitvoeringen ongetwijfeld beter gaan. Na Rotterdam volgen nog TivoliVredenburg (19 nov.), Den Bosch (Sint-Catherinakerk, 21 nov.), Amsterdam (Concertgebouw, 23 nov.), Heerlen (Parkstad Theater, 24 nov.) en ten slotte Parijs (Église Saint Roch, 25 nov.), waarna ook deze 'Grand Tour' (er gingen er vele aan vooraf) ten einde is.
Dan nog dit. Er is een live-opname van de Hohe Messe, gedirigeerd in maart 2009 in Warschau door de toen 75-jarige Frans Brüggen, toen eveneens als onderdeel van een 'Grand Tour' en eveneens met het Orkest van de Achttiende Eeuw en Cappella Amsterdam (maar met andere solisten). Dan is er de Philips-opname uit 1989 die samen met die uit 2009 blijk geeft van Brüggens rotsvaste visie op het werk. Al gaf hij met het klimmen der jaren wel een diepere inkleuring aan de meer contemplatieve aspecten (zoals in het Et incarnatus, Crucifixus en Confiteor). Dat is niet Reuss' benadering, wat overigens alleen maar aangeeft dat er (gelukkig!) meerdere visies mogelijk zijn. Wel moest ik er gisteravond herhaaldelijk aan denken en te meer omdat Frans Brüggen sinds 13 augustus 2014 niet meer onder ons is. Dat zijn belangwekkende erfenis niet alleen bewaard is gebleven maar ook een artistiek even hoogstaande voortzetting mag beleven strekt alleen maar tot grote dankbaarheid. index |
|||||||||