Actueel (archief) In memoriam Henk Smit (1932 ~ 2010)
© Paul Korenhof, 25 juli 2010
|
||
De bas-bariton Henk Smit, die onlangs tijdens zijn vakantie in Parijs
op 78-jarige leeftijd is overleden, heeft zich tijdens een loopbaan
van een halve eeuw een onuitwisbare plaats in het Nederlandse operaleven
verworven. Na een debuut in 1958 behoorde hij vanaf 1961 tot het vaste
ensemble van de toenmalige Nederlandse Opera, waar hij naar eigen
zeggen in 1961 debuteerde als Onufri in Der Bettelstudent van
Karl Millöcker. Zelf hoorde ik hem voor het eerst toen hij tijdens
het Holland Festival 1962 twee kleine rollen zong Verdi´s La
forza del destino (de alcalde en de chirurg) naast onder anderen
Gré Brouwenstijn, Jan Peerce en John Shaw, maar hij zette zich
enkele jaren later vast op mijn netvlies met zijn jonge, slanke en
daarmee absoluut geloofwaardige Escamillo in een tv-productie van
Carmen van Bizet naast Cora Canne Meijer, die hem op de omslag
van de herziene versie van Leo Riemens' Groot Operaboek bracht. In 1986 publiceerde de Nederlandse Operastichting een vriendenboek voor de vertrekkende intendant Hans de Roo, waaraan een groot aantal zangers, dirigenten en regisseurs meewerkte. Ook Henk Smit, maar zoals hij zelf zei: 'Mijn vak is zingen. niet schrijven' en dus werd besloten dat ik hem zou interviewen, waarna ik mijn impressies onder zijn naam in het boek zou opnemen. Hieronder een licht bewerkte versie van dat interview, oorspronkelijk geplaatst in Een noodzakelijke luxe (De Walburg Pers, 1986): * * * * * Henk Smit naar aanleiding van zijn rol in La fanciulla del west bij de Nederlandse Operatichting (première 22 oktober 1981, reprises tijdens het seizoen 1984/1985). De rol van sheriff Jack Rance in Puccini's La fanciulla del west was mijn eerste baritonpartij binnen het Italiaanse repertoire en als we Klingsor in Parsifal voor het gemak even niet als echte baritonrol beschouwen, maar als een partij voor hoge bas, was het zelfs de allereerste keer dat ik bij de Nederlandse Operastichting de kans kreeg mij als bariton te bewijzen. Vóór die tijd had ik altijd al bariton willen zingen, zelfs al vanaf mijn opleiding. Felix Hupka, die toen de operaklas aan het Amsterdams Conservatorium leidde, zei al: 'Dat moet je vak worden', maar hij voegde er wel aan toe dat ik het rustig aan moest doen. Ddat heb ik dan ook gedaan, erg lang zelfs. Ik heb vooral geaarzeld omdat ik wist dat ik met mijn stem daarna meteen de vuurdoop zou krijgen met de 'echt zware' rollen. Maar in juni 1978, dat weet ik nog goed, heb ik opeens de kogel door de kerk gejaagd en De Roo als bariton voorgezongen, zowel Tosca als Der fliegende Holländer. De Roo heeft dat kennelijk goed opgepikt, want hij beloofde mij meteen dat ik Scarpia en de Holländer onmiddellijk te zingen zou krijgen, zodra die werken terugkwamen. Dat was trouwens typisch voor De Roo. Hij zei niet veel, maar als hij iets beloofde, gebeurde het ook, of het nu vijf jaar duurde of acht. Daar kon je bij hem zeker van zijn. Die Fanciulla werd voor mij een uitdaging, maar het bleek toch een hele opgave en gelukkig kon ik die productie nog een tweede keer doen. Niet dat de eerste keer geen succes was, maar ik vond dat die tweede keer veel beter ging. Die eerste keer, en dat was dus mijn allereerst ervaring in dat nieuwe stemvak, liep toch niet helemaal lekker. Later merk je dan dat een aantal dingen toch eigenlijk net iets anders hadden gemoeten, vooral lichter en helderder. Ik vond zelf dat ik die eerste keer nog te veel van de baskleur meenam, maar tijdens de tweede serie voorstellingen was ik al in staat om veel meer de echte baritonkleur vast te houden. Met Fanciulla heb ik trouwens wel ontdekt dat de muziek van Puccini voor een bariton misschien wel de heerlijkste manier van zingen biedt. Daarom heb ik later ook zo genoten van die laatste serie van Tosca, vooral omdat Scarpia nog meer facetten heeft dan Jack Rance. Chronologisch klopt het niet, maar voor mij was Jack Rance eigenlijk een voorstudie voor Scarpia. Diens karakter is gedifferentieerder, de rol bezit meer finesses en is vooral veel sterker uitgewerkt in de manier waarop hij de andere personen in de opera weet te bespelen, terwijl Rance op dat punt veel directer, bijna primitiever is. Scarpia is een formidabele acteerrol die voor sommige momenten, bij voorbeeld het Te Deum, erg veel stem vraagt, anders word je gewoon niet gehoord. Maar ook als zanger had ik het gevoel dat ik in die rol goed aan mijn trekken kwam door al die prachtige zangerige gedeelten, vooral als het flemen en vleien aan de orde komt. Een goede Scarpia moet honingzoet kunnen zingen, dat eist Puccini ook meer dan eens in zijn partituur. Als opera wordt Tosca wel eens gekarakteriseerd als 'van-dik-hout-zaag-men-planken', maar er zitten ontzettend veel gedeelten in die echt verschrikkelijk mooi gezongen moeten worden en ik denk dat het heel belangrijk is dat dat ook gebeurt. Dat zorgt niet alleen voor een tegenwicht tegenover die felle dramatiek, maar ik denk ook dat het contrast in beide richtingen gunstig werkt. Henk Smit (opgetekend door Paul Korenhof, 1986) index |
||