Actueel (archief) Bachfest Leipzig 2005 IV. De Silbermann-orgels in Rötha en Freiberg
© Aart van der Wal, mei 2005
|
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het Bach-Archiv had op verschillende dagen een groot aantal orgelexcursies onder deskundige begeleiding georganiseerd naar min of meer bekende orgels in de omgeving van Leipzig. Op het programma stonden de twee Ladegast-orgels in Merseburg (Dom St. Johannis en St. Laurentius), het Hildebrandt-orgel in Naumburg (Stadtskirche St. Wenzel), twee orgels in Wechselburg (Heilig-Kreuz-Kirche van het Benedictijnenklooster en St. Otto Kirche), de twee Silbermann-orgels in Rötha (Georgen- en Marienkirche) en twee in Freiberg (Dom St. Marien). Het aanbod was dus groot, maar op aanraden van echte kenners, waaronder een excursieleider, een heuse orgelprofessor, koos ik uiteindelijk voor de Silbermann-orgels. Wie was Silbermann? Gottfried Silbermann werd op 14 januari 1683 in het Saksische dorpje Kleinbobrizsch geboren. Hij overleed in Dresden op 4 augustus 1753, drie jaar na Johann Sebastian Bach. Silbermann is vooral bekend geworden als een van de belangrijkste Duitse orgelbouwers, maar hij vervaardigde ook andere instrumenten zoals spinet, klavichord en klavecimbel. In 1730 experimenteerde hij zelfs met de fortepiano en was het Bach die Silbermann bij de ontwikkeling ervan van kritisch adviseerde. Silbermann werkte geruime tijd bij zijn broer Andreas in Straatsburg, zelf ook een gerenommeerde bouwer van muziekinstrumenten, alvorens hij in 1710 een eigen werkplaats inrichtte in Freiberg in de Duitse deelstaat Saksen, een vooral dankzij de Bergbau belangrijke plaats, gelegen in de driehoek Leipzig, Chemnitz en Dresden. Freiberg, aan de noordzijde van het Ertsgebergte, beschikt over de oudste mijnbouwfaculteit ter wereld (1765) en huisvest naast belangrijke onderzoeksinstituten op dit gebied ook een zeer uitgebreid mineralenmuseum waarin alle aspecten van de ertswinning en de fascinerende mijnbouwgeschiedenis uitvoerig worden belicht. Geen wonder dus dat Silbermann in deze welvarende streek zijn tenten opsloeg. De heersende voorspoed, de grote industriële bedrijvigheid en het voor de orgelbouw zo belangrijke zink en andere onderdelen feitelijk binnen handbereik vormden een bijna ideale voedingsbodem voor Silbermanns plannen. In zijn werkplaats in Freiberg werkte hij vooral samen met zijn leerling Zacharias Hildebrandt (1688-1757) die zich uiteindelijk ook tot een belangrijke zelfstandige orgelconstructeur ontwikkelde. In 1736 werd Silbermann de officiële orgelontwerper en bouwer aan het Saksische hof en daarmee snelde zijn reputatie hem als het ware vooruit. Alom werd hem om zijn hoog gewaardeerde, deskundige advies gevraagd en stroomden de restauratie- en nieuwbouwopdrachten binnen. Rötha - Georgenkirche De overeenkomst voor de bouw van het orgel in de Georgenkirche werd op 22 december 1718 door Gottfried Silbermann en zijn leerling en assistent Zacharias Hildebrandt ondertekend. Bijna drie jaar later, op 8 november 1721, kon het instrument door Johann Kuhnau (1660-1722), de cantor van de Thomaskerk in Leipzig (Bach zou hem al twee jaar later opvolgen), en de hoforganist uit Altenburg, Gottfried Ernst Bestel, in gebruik worden genomen. Zij bevestigden na een langdurige en strenge keuring waarbij het instrument in alle registers en toonaarden uitputtend werd beproefd en afwerking en gebruikte onderdelen onder de loep werden genomen, dat "Herr Silbermann alles dasjenige, was er in dem Contract zu verfertigen versprochen, von Stück zu Stück verfertigt hergestellet hatte und zur Ausfüllung der Harmonie und guter Variation sogar noch eine zusätzliche Stimme, die Terz 1 3/5 geliefert habe." De officiële inwijding op zondag 9 november 1721 had een plechtig, maar feestelijk karakter met "eine wohlgesetzte Kirchen-Music". Kuhnau leidde het Thomanenkoor in een inwijdingscantate en de organist van de Sophienkirche in Dresden bespeelde het nieuwe orgel. Het Silbermann-orgel in de Georgenkirche in Rötha Het orgel in de oorspronkelijk romaanse bakstenen basiliek omvat 23 registers, twee manualen en het pedaal. Voor de kenners hierbij de dispositie (originele beschrijving):
Speeltafel van het Silbermann-orgel in de Georgenkirche in Röhta Rötha - Marienkirche
In de zomer van 1722 ging het tussen beiden goed mis nadat Hildebrandt zich meer en meer als zelfstandig orgelbouwer in Saksen had geprofileerd en daarbij in zijn ijver om nieuwe orders binnen te halen de eerder met Silbermann gemaakte afspraken (dat zouden we nu een concurrentiebeding noemen) aan de laars lapte. Pas tijdens de bouw van Silbermanns laatste orgel in de katholieke hofkerk in Dresden, tussen 1750 en 1755, werkten zij weer samen. Silbermann ging nog in november 1721 aan het werk en rond Pasen 1722 was het instrument in de Marienkirche met 11 registers, een manual en pedaal gereed. Wanneer en hoe het orgel werd ingewijd is niet bekend. Het instrument wordt beschouwd als een van de fraaist klinkende orgels die ooit zijn gebouwd. Daarbij helpt ook zeker de fraaie akoestiek van deze slechts uit een schip bestaande laatgotische kerk. Bijzonder is het grondregister Principal 8' dat Silbermann uit Altenberger zink vervaardigde "damit das Werck einen desto beßeren Klang und Ansehen bekomme." Het enige pedaalregister Subbas 16' werd zo gemensureerd en geïntoneerd dat de bas in alle manuaalregisters duidelijk hoorbaar blijft. De dispositie (originele beschrijving):
Speeltafel van het Silbermann-orgel in de Marienkirche in Röhta
Johanna Franke (zij studeerde orgel bij Thomasorganist Ullrich Böhme, piano bij Ulrich Urban en orkestdirectie bij Wolfgang Unger aan het conservatorium van Leipzig) schotelde ons een buitengewoon fraai en door haar werkelijk fantastisch uitgevoerd orgelprogramma voor nadat zij eerst uitvoerig de vele registermogelijkheden had gedemonstreerd. Zo klonken in de Georgenkirche Bachs Orgelstück in G, BWV 572 en Fantasie (Präludium) und Fuge in g-klein, BWV 542 naast Mendelssohns Sonate in d-klein, op. 65 nr. 6 (over het koraal "Vater unser im Himmelreich"), twee bewerkingen van Böhm over hetzelfde koraal en Homilius' koraalbewerking over "Wer nur den lieben Gott läßt walten". In de Marienkirche klonken orgelwerken van Bach, de Fuga in g-klein, BWV 578, twee koraalbewerkingen over "Wer nun den lieben Gott läßt walten" BWV 690 en 691, naast Johann Gottfried Walthers Concert in F-groot (naar het Concerto grosso nr. 4 in G-groot van Tomaso Albinoni), Buxtehudes Passacaglia in d, BUX 161, Präludium in g-klein, BUX 148 en Böhms Partita (over het koraal "Ach, was soll ich Sünder machen"). De beide orgels worden helaas niet door een vaste organist gecontroleerd en in goede staat gehouden. Dat was in de Georgenkirche ook duidelijk te horen, de Posaunenbass 16' bleek goed hoorbaar ontstemd. Het was echter slechts een kleine smet op een buitengewoon geslaagde orgelmiddag, waarin tussen de bedrijven door de plaatselijke bevolking ons in de tuin achter de Georgenkirche op een grote hoeveelheid zelfgebakken taarten bij koffie of thee trakteerde. We lieten ons het overvloedige assortiment goed smaken!. Freiberg - Dom St. Marien Al rond de Middeleeuwen maakte Freiberg een snelle stedelijke en industriële ontwikkeling door en waren het de opbrengsten uit de mijnbouwindustrie in het Ertsgebergte die de nodige financiële ruimte verschaften voor allerlei architectonische en kunstzinnige hoogstandjes, waarvan de Dom ook nu nog in zijn volle omvang en glorie getuigt. Het indrukwekkende bouwwerk is nog een van de meest aansprekende voorbeelden van het toen zo rijke Saksen en bovendien een toeristische trekpleister van belang. De Gouden Poort, de apostelcyclus en het triomfkruis zijn kunstwerken van grote cultuurhistorische betekenis, maar daarnaast huisvest de kathedraal een belangwekkende en kostbare verzameling muziekinstrumenten uit de zestiende eeuw. Het klokgelui is nog steeds afkomstig van de vier grote klokken die de Freiberger klokkengieter Oswald Hilliger in 1488 en 1496 voor de Dom vervaardigde. Hoog boven in de begrafeniskapel, boven het Moritz-monument (1559-63), belichamen engelen de musica coelestis, de hemelse muziek. En dan is daar ook het grote Silbermann-orgel, een van de twee Silbermann-orgels die de Dom rijk is. Dan zijn er in Freiberg nog twee orgels van Silbermann, beide met twee manualen, in de Jakobikerk en de Petrikerk. Het kleine Silbermann-orgel in de Dom werd oorspronkelijk voor de Johanniskerk ontworpen en daar in 1719 ook geïnstalleerd, maar het eenmanualige instrument werd in 1939 naar de Dom overgebracht en kreeg daar een plaats op de galerij, bij het priesterkoor. Met het grote driemanualige orgel op de westgalerij bezit de Dom een van de eerste zelfstandige en tegelijk grootste en fraaiste staaltjes van Silbermanns kunnen op het gebied van de orgelbouw. Evenals de beide Silbermann-orgels in Rötha hebben de beide orgels in de Dom nog precies dezelfde dispositie waardoor het, ondanks de bij tijd en wijle noodzakelijk gebleken restauraties, volgens de deskundigen nog steeds mogelijk is om de oorspronkelijke registerklanken te horen. Nadat Silbermann uit Straatsburg was teruggekeerd en zich in Freiberg had gevestigd had hij in het vlakbij zijn geboortedorp Kleinbobrizsch gelegen Frauenstein tussen juni 1710 en juli 1711 een orgel met een manuaal gebouwd. Hij wilde daarmee laten zien waartoe hij als orgelbouwer in staat was en zag het project vooral als een opstapje naar grotere bekendheid in de regio. Hij vroeg dan ook geen loon voor zijn werk.
Nog tijdens de werkzaamheden in Frauenstein, op 24 juni 1710, diende Silbermann een gedetailleerd ontwerpplan in voor een nieuw groot orgel in de Dom van Freiberg. Het oude en al lange tijd onbruikbare Dinstlinger-orgel dateerde reeds uit 1502 terwijl het kleine koororgel beschadigd was geraakt. Al rond 1704 stond vast dat er een nieuw orgel moest komen en natuurlijk waren er verscheidene orgelbouwers voor in de race, zoals de Altenburger hoforgelbouwer Johann Jacob Donati en Christian en Johann Heinrich Gräbner uit Dresden. Het was Silbermann die al in september 1710, drie maanden na het indienen van zijn ontwerp, de opdracht in de wacht wist te slepen. Dat verliep dankzij de inspanningen van Johann Kuhnau vrijwel zonder slag of stoot. hoewel Silbermann toen nog geen grote reputatie als orgelbouwer had verworven was Kuhnau van diens grote kwaliteiten overtuigd. Volgens Kuhnau had Silbermann "seinesgleichen, an fundamentalen und mathematisch-mechanischen Kenntnissen in der Orgelbaukunst (so Bewanderten) noch niemals angetroffen." Een van de belangrijkste kenmerken van Silbermanns klankideaal had zijn wortels in de zo typische Franse orgelklank en door zijn lange verblijf in Straatsburg ook in zijn ervaringen met de klank van de orgels in de Franse Elzas. Het was nu zaak om die klankvoorstelling te verbinden met de in Saksen geldende voorkeuren voor de vele verschillende klankregisters. Bovendien is de Franse orgelmuziek bepaald anders dan de Duitse en ook dit was een belangrijk aspect waarmee Silbermann ter dege rekening moest houden. Niet alleen de vele ontwerpen van Silbermann zijn bewaard gebleven, maar we beschikken ook over de bouw- en uitwerkingsovereenkomsten zoals die op 6 en 8 oktober 1710 werd ondertekend. Ook de achtentwintig jaar later, in 1738, door Silbermann nog uitgevoerde aanpassingen zijn goed gedocumenteerd en daardoor hebben we een goed beeld van de gestage ontwikkeling van het dispositieproces. Zo verving hij in het tweede ontwerp het rugpositief (het orgelwerk met de afzonderlijke kast, het manuaal en het pijpwerk dat achter de rug van de organist staat en afzonderlijk of aan het hoofdwerk wordt gekoppeld) door een bovenwerk en verruimde hij de dispositie aanzienlijk. Voor de eerst voorziene Prinzipalbass 4' kwam nu de klankrijkdom van een 8' in de plaats en werd de klankkleur uitgebreid met de Vox humana en de Echo-cornet. In de zomer van 1714 werd het bovenwerk verder uitgebreid met de Quintadena 16' ter versterking van het klankfundament en voor rijkere boventonen. Ook werd - waarschijnlijk in 1719 op aanraden van de domorganist en een leerling van Kuhnau, Elias Lindner - de pedaaldispositie uitgebreid en werd tevens besloten om de mondstukken van zowel de Posaunenbass 16' als de Trompetenbass uit gehard lood te vervaardigen en van zachte lederen bekleding te voorzien "damit selbige nicht so sehr gellen, sondern mehr Annehmlichkeit von sich hören lassen." De dispositie van het grote Silbermann-orgel (originele beschrijving):
De dispositie van het kleine Silbermann-orgel (originele beschrijving):
De vaste Domorganist, Christian Skobowsky, had er de voorkeur aan gegeven om de vele klankkleuren die de uitgebreide registers van het grote orgel bieden slechts in beperkte mate te laten horen, terwijl het meest opvallende aan zijn spel was dat het vooral rustig voortkabbelde. Voor een goede beoordeling van de vele mogelijkheden van dit orgel waren de gekozen stukken van Bach en Froberger in ieder geval niet echt representatief. Het zo fantasierijke spel van Johanna Franke (zij speelde in Rötha) werd node gemist... Wat ik, gezeten op de achtergalerij, evenwel van de majestueuze orgelklanken meekreeg was dat de beide (aanzienlijk kleinere) orgels in Rötha een fraaier en fijnzinniger kleurenpalet te bieden hadden dan het kolossale Silbermann-orgel in de Dom, waarmee weer eens werd aangetoond dat gróter niet per se ook béter is. In hoeverre dit voor rekening van Silbermann komt weet ik niet, maar er werd mij her en der verzekerd dat alle disposities van het orgel nog precies zo zijn als in 1738 was gedocumenteerd. En aangezien de akoestiek ook onveranderd zou zijn gebleven en de orgelstemming zo te horen niets te wensen overliet mik ik er maar op dat het Silbermann toen toch vooral te doen was om een in alle toonaarden imposant en minder om een fijnzinnig klankkarakter. Natuurlijk kan het ook aan mij hebben gelegen, dat ik om de een of andere duistere reden minder ontvankelijk was voor de klankschoonheid van het grote Silbermann-orgel, maar dan is het toch op zijn minst eigenaardig dat het kleine orgel mij veel beter beviel en ik vervolgens, toen was 'overgeschakeld' naar het grote orgel, mijn eerste gedachte daarbij was: "is dát het nu?" Bach en Silbermann Bach was een groot orgelkenner en hij speelde een belangrijke rol bij vele ontwerpen, reparaties en restauraties. Zijn kritische opmerkingen en adviezen werden door vele orgelbouwers maar ook organisten zeer op prijs gesteld. Christoph Wolff geeft in zijn Bachbiografie op pagina 164 (Nederlandse vertaling) een uitgebreid overzicht van de vele orgelprojecten en keuringen waar Bach bij betrokken is geweest. De lijst begint in 1703 (Arnstadt, Nieuwe Kerk) en eindigt in 1748 in Zschortau, en het betreft orgels van onder anderen Wender, Trebs, Hildebrandt, Becker, Fincke, Trost en Scheibe. Silbermann-orgels ontbreken echter op deze lijst. Uit de bewaard gebleven aantekeningen blijkt hoe nauwgezet en met hoeveel aandacht voor het detail Bach bij zijn orgelkeuringen tewerkging. Daartoe behoorde ook het uitproberen van alle registers om zo het volle werk te beproeven. De eerste Bachbiograaf, Johann Nicolaus Forkel (1749-1818), schreef daarover: "Hij plachtte schertsend te zeggen dat hij eerst wilde weten of het instrument over goede longen beschikte. Dan nam hij vervolgens alle afzonderlijke onderdelen onder de loep." Uit die notities blijkt verder dat Bach van een stevig uitpakkend maar goed afgewogen klankpalet hield en daarbij ook veel aandacht besteedde aan het pedaalfundament. Het in het excursieprogramma opgenomen orgel in de Wenzelskirche in Naumburg mocht zich in 1746 eveneens in Bachs belangstelling verheugen. Het instrument was door Hildebrandt gebouwd en Bach beproefde het uitvoerig, waarbij ook Silbermann aanwezig was. Het was Bachs gewoonte om alle onderdelen van het instrument aan de hand van de bouwovereenkomst na te lopen, zoals klavieren, balgen, windkamers, windladen, mechaniek van pedaal en manuaal met de diverse onderdelen, de bijbehorende registers, zowel open als gedekt, evenals de tongwerken. Daarbij beklemtoonde hij dat elk onderdeel met zorg moest zijn gemaakt, dat de pijpen eerlijk moesten zijn geleverd in het omschreven materiaal en adviseerde hij de orgelbouwer om het gehele instrument nog eens na te lopen, van register tot register, en goed te letten op een volledige gelijkmatigheid van zowel stemming, tonaliteit als registermechaniek (Wolff citeert hier uit Bachs verslag). Over het orgel in Naumburg uitte Bach zich na vier dagen gedegen onderzoek zeer lovend, zoals blijkt uit zijn uitvoerige verslag aan het stadsbestuur. Bach onderhield ook contact met Silbermann over de fortepiano, waarvan hij rond 1730 een eigen variant ontwikkelde die was gestoeld op een ontwerp van Bartolomeo (di Francesco) Cristofori (1655-1731). Deze Italiaanse klavecimbelbouwer was rond 1726 op het punt aanbeland dat het nu zo bekende hamermechaniek in de muziekpraktijk goed toepasbaar was, maar het pianoframe was toen nog uitsluitend uit hout vervaardigd en daardoor niet in staat om grote snaarkrachten te doorstaan. De piano's van Cristofori hadden weliswaar een behoorlijk dynamisch bereik (tussen forte en piano) maar een echt luide klank was nog niet haalbaar. Nadat Silbermann met Cristofori's verworvenheden verder aan de slag was gegaan werd het resultaat daarvan aan Bach voorgelegd, maar die constateerde dat het door Silbermann verder ontwikkelde instrument in de discant te zacht klonk en bovendien een zware aanslag had. Die kritiek schoot bij de toch wel ijdele Silbermann in het verkeerde keelgat en beide heren raakten geruime tijd gebrouilleerd. Later trok de storm echter over nadat Silbermann tot de conclusie was gekomen dat de Thomascantor het gelijk aan zijn kant had en dat er inderdaad nog wel het een en ander aan het instrument te verbeteren viel. Rond 1745 leverde Silbermann een sterk verbeterde versie van zijn fortepiano af aan het hof van de ook muzikaal begaafde Pruisische koning Frederik II de Grote (1712-1786), in de volksmond vertederend der alte Fritz genoemd. Carl Philipp Emanuel Bach (1714-1788) was daar zijn hofklavecinist. De oude Bach maakte in 1747 kennis met het instrument tijdens concerten in de muziekzaal van het kort daarvoor door Georg Wenzeslaus Knobelsdorff opgeleverde lustslot Sanssouci in Potsdam, dat de koning voor zijn eigen genoegens had laten bouwen. Frederik moet met deze fortepiano zeer in zijn sas zijn geweest, want hij kocht er maar liefst vijftien van Silbermann, maar ook Bach moet het instrument zijn bevallen want twee jaar later verkocht hij instrumenten van dit type - nu in zijn rol van muziekhandelaar - tijdens de jaarbeurs in Leipzig. Maar voor de Silbermann-orgels lijkt Bach toch niet echt warm te hebben gelopen. Het is een bekende anekdote dat Bach tijdens zijn orgelspel Silbermann onder de toehoorders opmerkte en niet zonder humor tegen hem schertste: "Ihr temperiert die Orgeln, wie es Euch gefällt, und ich spiele sie, wie es mir gefällt." Waarop hij de Fantasie in As-groot zou hebben aangeheven, waarna Silbermann terstond het concert verliet om zijn orgel niet op as-es te horen janken. Dat Bach desalniettemin wel op een aantal Silbermann-orgels heeft gespeeld blijkt tenminste uit enige verslagen. Volgens een bericht van Johann Gotlob Kittel (pseudoniem Micrander) in een Dresdener krant gaf Bach op 14 september 1731 een bewonderenswaardig recital op het Silbermann-orgel in de Sophienkirche in Dresden dat diepe indruk maakte op alle daar aanwezige hofmusici. Het was hetzelfde orgel - het mooist klinkende in de stad - dat aan Wilhelm Friedemann Bach werd toevertrouwd bij zijn benoeming als vaste organist van de Sophienkirche, als opvolger van overleden Christian Petzold. Ook heeft Bach op het nieuwe Silbermann-orgel in de Frauenkirche in Dresden gespeeld. Eind november of begin december 1736 gaf hij daar een concert, vrijwel terstond nadat het orgel in gebruik was genomen. Het was Bachs manier om daarmee zijn dank te betuigen voor zijn benoeming op 11 november tot Compositeur aan het Saksische en Koninklijk Poolse hof in Dresden. Voor Silbermanns handwerk had Bach in ieder geval waardering en misschien zelfs wel bewondering, en ook zal hij weinig moeite hebben gehad met de wijze waarop Silbermann zijn gedachtegoed consequent in de praktijk bracht. Bachs muzikale visie en opvattingen over het orgelspel als zodanig leenden zich echter niet voor de typische op de Franse orgelschool gestoelde Silbermann-klank met veel rijke boventonen en een beperkte pedaalomvang. Maar er was naast de kritiek op het ontbreken van het zo typische donkere en bij het volle werk warme kleurenpalet van het Thüringer orgel ook beduidende weerstand tegen de als zodanig ervaren bijna óverexpressieve stemmen in het 8' domein. Tenslotte was er dan nog een bezwaar van puur praktische aard en dat gold de toonsoortkeuze met de vele kruisen en mollen als gevolg van de (bewust) ongelijkmatige stemming van het Silbermann-orgel. Dit zou kunnen verklaren waarom Bach - althans zover bekend - ook nimmer voor de keuring van een Silbermann-orgel werd gevraagd. Bach stond in zijn kritiek zeker niet alleen. De invloedrijke muziekgeleerde, publicist en componist Johann Mattheson (1681-1764) bestempelde in 1717 in een brief aan Kuhnau de stemming van de Silbermann-orgels zelfs nogal onelegant als "eingenisteltes diatonisches Pamphilium." Naar Deel I - II - III - V - VI - VII - Engelse versie index |
||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||