Henk
de By (1916) studeerde piano aan het Amsterdams Conservatorium bij
Cornelius Berkhout en George van Renesse. Van 1955 tot 1978 was
hij muziekredacteur van Vrij Nederland; zijn beschouwingen werden
gebundeld onder de titel 'In plaats van applaus'. Als televisieregisseur
was hij van 1963 tot '81 werkzaam bij de VARA-televisie, in welke
functie hij veel documentaires over kunst en inzonderheid muziek
maakte. Op 74-jarige leeftijd overleden en de aankondiging daarvan
was typerend voor hem: "Op 3 februari 1990 is het leven van Henk
de By overgegaan in herinnering." Om die herinnering aan een bijzonder
mens te eren en levend te houden vindt u hier een aantal van zijn artikelen. Wij danken zijn zoons
voor de verleende toestemming.
(Foto van Henk de By door Vincent
Menzel)
(Uit In plaats van Applaus,
een bloemlezing uit eerder in Vrij Nederland verschenen artikelen)
(P) 1967 Bert Bakker)
De figuur van Willem Mengelberg, de schepper van het Concertgebouworkest,
is na 1945 schuil gegaan achter een nevelgordijn. Zijn houding tijdens
de Duitse bezetting van ons land was z6 strijdig met de beste krachten
van onze nationale samenleving, dat zijn dood, op 22 maart 1951
in Zwitserland, ineen bericht over slechts één kolom
in de meeste Nederlandse dagbladen werd vermeld. Men geneerde zich
voor hem: in een tijd waarin de waarde van een mens in de eerste
plaats afgemeten werd aan de hand van de vraag of iemand goed of
fout geweest was in de beslissende jaren, wilde men niet herinnerd
worden aan het compromitterende van zijn persoonlijkheid. Zijn gebrek
aan houding en karakter werd des te beschamender ondervonden omdat
men hem, meer dan veertig jaar lang, als een keizer had vereerd.
In Mengelberg immers was het reveil van het Nederlandse concertleven
belichaamd. Zijn naam had, ook voor geenszins muzikale mensen, de
klank van die van een nationale held: reeds tijdens zijn leven zag
men hem als een standbeeld met romantische haardos en imperatief
gebaar. Dat hij voor degenen die zijn enorme betekenis voor ons
muziekleven terdege beseften reeds in 1940 gestorven was, maakte
zijn eigenlijke dood in 1951 des te tragischer.
Nu, bijna tien jaar later, heeft Philips in een prachtig verzorgde
serie, Documenta Musicae getiteld, een reeks historische opnamen
van het Concertgebouworkest onder leiding van Mengelberg laten verschijnen.
Deze reeks van twaalf langspeelplaten, waarvan er nu zeven zijn
verschenen, dwingt tot een bezinning op de betekenis van Mengelberg
als mens en kunstenaar. Op tweeërlei wijze wordt men door deze
serie platen in contact gebracht met de merkwaardige negentiende-eeuwse
persoonlijkheid die Mengelberg was. In de eerste plaats natuurlijk
door de vertolkingen die berusten op 'live'-opnamen die in de jaren
1939 en 1940 door de AVRO zijn gemaakt van de concerten in het Amsterdamse
Concertgebouw, opnamen op glasplaten die door ingenieuze methoden
van de geluidstechnici van Philips omgezet zijn in een klankbeeld
dat kwalitatief wel niet vergeleken kan worden met hetgeen wij thans
gewend zijn, maar dat toch een verrassend goede indruk geeft van
Mengelbergs vertolkingskunst. De serie zal, als ze voltooid is,
alle Beethoven-Symfonieën behalve de Derde omvatten en voorts
de Onvoltooide en Negende van Schubert, de Symfonie van Franck,
de Vierde van Mahler, Don Juan van Richard Strauss, de Rosamunde-muziek
van Schubert en de Fidelio-ouverture van Beethoven, alles bijeen
dus een representatieve doorsnede van het typische Mengelberg-repertoire.
In de tweede plaats wordt de figuur en betekenis van Willem Mengelberg
belicht in een uitzonderlijk goed en fraai verzorgd tekstgedeelte,
waardoor deze serie met recht de titel Document'! Musicae heeft.
Die tekst omvat een voortreffelijke karakteristiek van de hand van
dr. Paul Cronheim die de dirigent gedurende een lange periode van
zijn werkzaamheid van dichtbij heeft meegemaakt, tal van karakteristieke
foto's van Mengelberg, facsimile’s van partituurbladen met
in het Duits gekrabbelde aantekeningen (waarbij het dubbelonderstreepte
woord 'Energie' bij de inzet van Beethovens Zevende een typische
Mengelberg-houding aangeeft), getuigenissen van vermaarde tijdgenoten,
uitvoerige analyses van de opgenomen werken en een overzicht van
de belangrijkste levensfeiten, waarvan de aantekening bij het jaar
1945 'Willem Mengelberg werd het middelpunt van een controverse
over zijn houding gedurende de jaren 1940-1945' bepaald misleidend
is.
Kan men nu, twintig jaar na dato, door deze opnamen een goede indruk
krijgen van de waarde van Mengelbergs vertolkingskunst? Die vraag
is immers voor het doel van deze kostbare serie beslissend, vooral
ten aanzien van een nieuwe generatie voor wie de naam Mengelberg
alleen een legendarische klank is. Om tot een antwoord te komen,
is het, geloof ik, in de eerste plaats noodzakelijk deze platen
vaak achtereen te spelen en tussendoor niet naar andere platen,
gemaakt volgens het moderne procédé, te luisteren.
Men raakt dan allengs meer vertrouwd met het veel beperkter frequentiebereik
van deze opnamen; het oor went aan het soms wat scherpe en glansloze
klankbeeld en kan zich des te sterker concentreren op de wezenlijke
muzikale inhoud van de vertolkingen. Dan moet men de platen niet
te hard afspelen om ze als het ware te ondergaan als een herinnering;
een afluisteren in historisch perspectief dus. Toen ik dit deed,
doemde de figuur van de grote orkestleider geleidelijk voor mij
op: Een van de meest opvallende eigenschappen van dit musiceren,
was voor mij de rotsvaste zekerheid die uit al deze vertolkingen
spreekt. Dat is niet alleen de zekerheid van de autoritaire persoonlijkheid,
niet alleen de machtige greep en de verrassende precisie die daarvan
het gevolg is, het was meer: de overtuiging van een gelovige.
Wat hij bij voorbeeld bereikt in Beethovens Zevende werkt ook nu
nog als een openbaring, de grote trage spanning van het begin, de
tempoverhouding tussen het Scherzo en het middendeel daarvan, het
Trio waar hij in één grote, doorstromende beweging
een eenheid van tegendelen bereikt, een der kenmerken van de werkelijk
grote muzikant. De zin voor beweging, voor de oorspronkelijke adem
van de muziek was één van de facetten van Mengelbergs
kunst. Een ander, dat mij zowel trof in deze Zevende als in de Rosamunde-muziek
van Schubert, was de 'gelijkwaardigheid' van melodie en ritme, die
nergens, zoals zo vaak gebeurt, in een soort onderlinge afhankelijkheid
worden gebracht als een van deze beide elementen prevaleert. Voor
Mengelberg waren ze beide autonoom; ook waar de melodie op de voorgrond
staat, houdt toch het ritme zijn eigen stuwende beweging. Van grote
schoonheid is ook de klank van het strijkorkest, een klank die geheel
los komt van de materie zoals in de jubelende passages in de Eerste
Brahms. Vooral als men in staat is deze orkestrale hoogtepunten
los te horen van wat nu eigenlijk gemeengoed is geworden van zovele
orkesten, als men ze beluistert in het besef dat Mengelberg deze
orkestklank niet aantrof, maar haar in een levenswerk van vele tientallen
jaren uit praktisch niets moest vormen en opbouwen, dan kan men
zich middels deze bijzondere serie platen een beeld vormen van de
unieke betekenis van Mengelberg als kunstenaar.
Een
van de intrigerendste dingen bij het terugdenken aan deze merkwaardige
kunstenaarspersoonlijkheid vormt voor mij de verhouding tussen de
kunstenaar en de mens. Natuurlijk zijn deze facetten van één
mens niet te scheiden, maar in het geval van Mengelberg is men toch
geneigd een relatie te zoeken tussen de autoritaire, wilskrachtige
muzikantennatuur en de man die in menselijk opzicht zo jammerlijk
kon ontsporen. Ik geloof dat er ook in de muzikale prestaties van
Mengelberg momenten zijn aan te wijzen -al zijn ze in déze
opnamen niet talrijk -waarbij men niet zozeer van zekerheid en overtuiging
als van eigenzinnigheid en machtswellust zou willen spreken. Zijn
heerszuchtige kant had overigens in een muziekleven waarin hij zelf
de hoogste norm belichaamde alle gelegenheid om zich buiten proportie
te manifesteren. Daarbij was hij een typische negentiende-eeuwse
figuur in die zin, dat zijn psychische structuur zoals bij sommigen
van zijn generatiegenoten werd bepaald door Grote Voorbeelden. Zoals
vele generaals en politici zichzelf modelleerden naar het voorbeeld
van Napoleon, zo moet Mengelberg de kolossale gestalte van Beethoven
als levenspatroon voor ogen hebben gestaan. Ik maak me sterk dat
hij in de identificatie met deze Titaan verder gegaan is dan zijn
omgeving vermoed heeft. Hij werd een acteur met één
grote, levenslange hoofdrol. Dit soort vereenzelviging had uiteraard
een vreemde vertekening in zijn sociale omgang tot gevolg, een bewustzijnsvernauwing
die hem verblindde voor menselijke afmetingen en menselijke betrekkelijkheid.
Talrijke anekdotes, die mensen die hem van nabij meemaakten u kunnen
vertellen, wijzen op deze 'Übermensch-mentaliteit'. Die mentaliteit
impliceerde dat hij zich niet kon vergissen. Dat gevoegd bij zijn
Duitse opleiding, zijn Duits cultuurklimaat én zijn verering
voor Macht, moet hem als het ware dwangmatig in de verkeerde richting
hebben gedreven. Zo zou men zijn menselijk falen kunnen situeren
in het verlengde van zijn Beethoven-adoratie. Dat zegt overigens
niets ten nadele van Beethoven. Grote figuren - denk aan Nietzsche,
denk aan Wanner - bergen nu eenmaal grote gevaren. Maar met deze
hypothese verwijder ik mij te ver van de historische opnamen die
het uitgangspunt van deze beschouwing vormden. Zij hebben, behalve
hun grote muzikale waarde, in ieder geval de verdienste dat zij
een wat abrupt afgesloten periode uit het Nederlandse cultuur leven
een intrigerende echo verlenen.