CD-recensie

Braaf verismo

© Paul Korenhof, juni 2016

 

Leoncavallo: Zazà

Ermonela Jaho (Zazà), Stephen Gaertner (Cascart), Riccardo Massi (Milio Dufresne), Patricia Bardon (Anaide), Kathryn Rudge (Natalia), David Stout (Bussy), Fflur Wyn (Floriana), Simon Thorpe (Duclou), Nicky Spence (Courtois), Christopher Turner (Augusto), Julia Ferri (Totò Dufresne). BBC Singers, BBC Symphony Orchestra
Dirigent: Maurizio Benini

Opera Rara ORC55 (2 cd's)

Opname: Londen, november 2015

   

Mijn eerste kennismaking met Zazà verliep via losse aria's (voor Cascart - bariton) op een 78t-plaat: aan de ene kant 'Buona Zazà' uit het tweede bedrijf en aan de andere 'Zazà, piccola zingara' uit het vierde bedrijf, beide in een opname uit 1942 van de jonge Tito Gobbi. Daarna bleef het stil tot Cetra in de jaren zestig een complete opname uitbracht, maar die viel behoorlijk tegen. De sopraan Clara Petrella zong een redelijk goede titelrol, maar de door mij altijd bewonderde tenor Giuseppe Campora was als Milio ver over zijn hoogtepunt heen en klonk ook tamelijk larmoyant, terwijl de bariton Tito Turtura een volstrekt oninteressante Cascart bijdroeg.

Het ergste was echter dat het werk zelf niet overtuigde, mogelijk doordat het een versie uit 1947 betrof waarbij - naar later pas bleek - vijftig minuten muziek was weggesneden. Dat probleem gold minder voor een RAI-opname uit 1976 die wel compleet was, maar waaraan ik evenmin veel plezier beleefde door de klank van die uitgave. Die klonk alsof de muziek na mp3-compressie ook nog eens onoordeelkundig was uitgefilterd met als gevolg dat ik nooit verder ben gekomen dan de eerste tien minuten. Jammer, want de bezetting was interessant met Lynne Strow in de titelrol en als Milio Luciano Saldari, die hier ooit grote indruk maakte in I puritani met Anna Moffo (1962) en in L'amico Fritz met afwisselend Rosanna Carteri en Jeannette Pilou (1964).

Een warm welkom bereidde ik dus deze met veel zorg omgeven uitgave van Opera Rara met de definitieve versie uit 1919 van een werk dat ooit in populariteit Leoncavallo's Pagliacci evenaarde. Na de door Arturo Toscanini gedirigeerde wereldpremière met Rosina Storchio in de titelrol op 10 november 1900 in het Teatro Lirico te Milaan, verwierf Zazà in Amerika zelfs een status die maakte dat dat niemand minder dan Geraldine Farrar het werk in 1922 koos voor haar afscheidsvoorstelling aan de Met, nadat zij de titelrol daar drie achtereenvolgende seizoenen vertolkt had.

Ondanks mijn waardering voor het initiatief van Opera Rara en mijn vreugde dat een onbevredigende lacune nu is opgevuld, ben ik ook na meerdere malen luisteren minder enthousiast dan ik had gehoopt. Dat het libretto - evenals bij Pagliacci van de hand van de componist - steunt op een paar sentimentele momenten, is niet het grootste probleem; L'amico Fritz, Fedora, Adriana Lecouvreur en diverse opera's van Puccini lijden onder hetzelfde euvel en daar heb ik nooit enige moeite mee gehad. Integendeel zelfs. Wie overgevoelig is voor sentimenten, kan zich beter verre houden van het veristische operarepertoire - wat daar ook onder verstaan moge worden.

Een groter probleem is dat een overmaat aan 'veristische' sfeertekening hier nadelig werkt op de dramatische continuïteit en ik kan mij de hoop voorstellen dat flinke bekortingen de wegebbende populariteit van het werk konden opvijzelen. Een punt van zwakte is vooral de fragmentarische en niet altijd geloofwaardige karaktertekening, waardoor al in het eerste bedrijf het doen en handelen van de hoofdpersonen niet altijd geloofwaardig en zelfs inconsequent overkomt. Het uitgangspunt is dat zij min of meer als gevolg van een (dramatisch oninteressante) weddenschap in elkaars armen worden gedreven en als uiteindelijk de vlam in de pan slaat, mist Leoncavallo's muziek de kracht om ons als toehoorder in hun passie mee te slepen.

Wie hoopt op meeslepende muzikale hoogtepunten, komt hier bedrogen uit. Noch Zazà noch haar geliefde Milio hebben een memorabele soloscène gekregen en naast de beide korte aria's van Cascart biedt alleen de ontmoeting van Zazà met het dochtertje van haar geliefde een moment waarop je je als luisteraar bij het drama betrokken voelt. Dat die scène met Totò - een kind in een spreekrol - een pure tranentrekker is, doet daaraan niets af. De scène is effectief en dat is toch waar het in het theater om draait.

Om deze opera effectief te maken moet een uitvoering het werk over zijn onspeelbaarheid heen trekken en dat gebeurt hier helaas onvoldoende. Maurizio Benini dirigeert solisten, koor en orkest met toewijding en veel zorg voor de afwerking, maar het klinkt allemaal te braaf en te netjes, met pauzes tussen de muzikale segmenten die vaak met iets te lang duren. Ik mis hartslag en passie, de urgentie waarmee de uitvoerenden toeleven naar de volgende stap, alsof ook zij willen weten hoe dit drama gaat aflopen. Een veristische opera in fraai verklankte oratoriumstijl slaat de dramatische plank mis.

Zazà, een zangeres uit de Franse music hall die een relatie aanknoopt met een getrouwde man maar zich uiteindelijk opoffert voor het geluk van diens gezin, is min of meer het kleine zusje van Adriana Lecouvreur, maar mist de snel aansprekende muzikale climaxen die Cilea zijn heldin heeft geschonken. Gelukkig is de Albanese Ermonela Jaho een pracht van een veristische sopraan met een vaak betoverende toonvorming en een diminuendo dat doet denken aan de jonge Magda Olivero en nog meer aan de jonge Raina Kabaivanska. Misschien dat zij over een aantal jaren beter in staat is Zazà als personage uit de verf te laten komen, maar hier geeft zij al een muzikaal en stemtechnisch uiterst fraaie vertolking die nu reeds doorleefd genoeg is om ons bij haar tragiek te betrekken.

Een probleem met de tenorpartij is dat Milio Dufresne als personage niet bepaald op onze sympathie kan rekenen. Eerst toont hij totaal geen interesse voor Zazà en lijkt het dat hij gewoon profiteert van het feit dat zij zich op een dienblaadje aan hem aanbiedt, en in het vierde bedrijf blijkt vervolgens dat al zijn mooie woorden niets waard zijn. Hij zal zijn vrouw nooit in de steek zal laten en maakt Zazà in dolle woede zelfs uit voor 'slet'. Om zo'n rol allure te geven is een tenor met een warm en sympathiek timbre nodig, een zanger met een stem en een uitstraling waarmee hij de luisteraar helemaal 'inpakt'. Caruso en Björling waren ideaal geweest, Gigli en Pavarotti ook, al denk ik dat zij Milio's muziek soms net iets te larmoyant zouden laten klinken, en zangers als Pertile, Prandelli, (de jonge) Campora en Carreras hadden eveneens hoge ogen gegooid.

De jonge Italiaanse tenor Riccardo Massi, die enkele jaren geleden tijdens een Zaterdag Matinee een goede maar niet echt opvallende Enzo Grimaldo in La Gioconda neerzette, zal onderhand in het theater het doorsnee repertoire waarschijnlijk heel verdienstelijk vertolken, maar mist de persoonlijkheid om Milio op een hoger niveau te tillen. Daardoor wreekt zich een ander probleem, namelijk dat Leoncavallo voor deze rol niet echt dankbare muziek heeft geschreven. Milio moet vooral boeien door de vertolking, maar dat gebeurt hier niet, misschien ook doordat Maurizio Benini de partituur zo braaf benadert, alsof passie en overspel gelijkstaan met een keurig partijtje bridge.

Om de vergelijking door te trekken: ook de bariton Stephen Gaertner klinkt te netjes, meer als Zazà's oudere broer dan als haar vaderlijke vriend en ex-minnaar Cascart en ondanks de goede vertolking van de mezzosopraan Patricia Bardon is aan haar zang niet te horen dat Zazà's moeder Anaide een weinig moederlijke alcoholica is. De veelbelovende jonge mezzosopraan Kathryn Rudge laat Zazá's gedienstige 'meid' Natalia sterker uit de verf komen en de jonge Julia Ferri weet in de scène met het kind Totò de sentimentaliteit redelijk op afstand te houden. De overige kleine rollen zijn vocaal uitstekend bezet maar missen evenals Cascart en Anaide echt veristische 'italianità'.

Opname en presentatie staan wederom op het hoge niveau dat we van Opera Rara gewend zijn, maar een uitzondering daarop vormt helaas de warrige en breedsprakige toelichting van Laura Protano-Biggs. Merkwaardig is bovendien dat zij in haar tekst Leoncavallo's Pagliacci één keer siert met de absoluut foutieve en volstrekt onlogische titel I Pagliacci, een fout die normaliter alleen gemaakt wordt door mensen die het libretto nooit goed gelezen hebben en ook niets weten van de commedia dell'arte.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links