CD-recensie

 

© Paul Korenhof, februari 2013

 

 

Kox: Dorian Gray

Philippe Langridge (Dorian Gray), Timothy Nolen (Lord Henry), Lieuwe Visser (Basil Hallward), Roberta Alexander (Sibyl Vane), Jan Blinkhof
(James Vayne), Joep Bröcheler (Sir Thomas), Djoke Winkler Prins (Lady Gladys), Christine Harvey (Lady Narborough), Joy Workum (Lady Agatha), Hélène Versloot (Lady Victoria), Radio Kamerorkest o.l.v. Hans Kox

Attacca 2012.130.131 (2 cd's)

Opname: Stadsschouwburg, Amsterdam, 6 december 1982


Als de dag van gisteren herinner ik mij de première van Dorian Gray, de opera van Hans Kox naar The Picture of Dorian Gray van Oscar Wilde op 30 maart 1974. In het redelijk bezette Scheveningse Circustheater maakte de spanning gedurende de voorstelling plaats voor een enigszins matte sfeer die ik vooral toeschreef aan het feit dat de titelrolvertolker, de countertenor David Knutson, hoorbaar leed aan een vocale indispositie. Dat neemt niet weg dat ik bij thuiskomst mijn recensie, die vóór de ochtend op de redactie verwacht werd, in verrassend korte tijd kon afronden.
De dramatische spanning vond ik niet altijd optimaal, maar dat lag min of meer in de lijn van de roman van Wilde. Wel wasik positief over de voor dit 'decadente' gegeven zo essentiële sfeertekening en over de muziekdramatische homogeniteit. Het belangrijkste was echter het weldadige ontbreken van iedere demonstratie van muzikaal intellectualisme (zo u wilt: snobisme) en would-be symboliek die Nederlandse opera's sinds jaar en dag al bij voorbaat beroofden van iedere zeggingskracht.

De dagen erna bleek ik een eenling en werd de opera van Kox door het merendeel van de muziekcritici (operacritici kende Nederland toen nauwelijks) met de grond gelijk gemaakt, waarschijnlijk vooral vanwege het ontbreken van muzikaal intellectualisme (zo u wilt: snobisme) en would-be symboliek. De 'typisch Britse' regie van Charles Hamilton, die naadloos bij zowel het gegeven als Kox' bewerking aansloot, en de helaas middelmatige prestatie van de hoofdrolzanger deden de rest.

Bij de reprises in 1977 en 1982, toen Kox de hoofdrol had omgeschreven voor een lyrische tenor en het werk ook op enkele andere punten had gereviseerd, waren de reacties nauwelijks positiever en ik moet toegeven dat ik mij daar toen enigszins bij aansloot, zij het om andere redenen. In 1977 signaleerde ik al dat de omwerking van de titelrol voor een 'gewone' lyrische tenor het werk in feite van een essentieel element beroofde, hoeveel waardering ik ook had voor de vertolking van Philip Langridge. Juist een countertenor zou veel beter in staat zijn geweest het onwezenlijke, bijna 'magische' karakter van eeuwig jonge Dorian Gray te suggereren, maar helaas, countertenors op het niveau van Andreas Scholl en Philippe Jaroussky hadden we toen nog niet. Daarbij kwamen later ook nog bezwaren tegen onder meer de herziene enscenering waarbij het onwezenlijke karakter van het gegeven verder werd afgezwakt ten gunste van een mix van realisme en quasi-diepzinnige symboliek.

Toen ik een tijdje geleden in mijn boekenkast het oorspronkelijke libretto terugvond (in een vertaling van Gerrit Komrij), werd ik weer nieuwsgierig naar het werk zelf en de verschijning van een uitgave op twee cd's van de opname die de KRO indertijd maakte van de versie uit 1982, met een uitmuntende inleiding van Bas van Putten, deed mij ook weer teruggrijpen naar mijn eigen opname van de eerste versie waar ik ooit zo enthousiast over was.
Helaas had die registragie van de première in 1974 de tand des tijds niet doorstaan, maar wel bezat ik nog een hele map vol recensies en ik kan me voorstellen dat sommige daarvan voor de componist indertijd bijzonder pijnlijk zijn geweest. C'est le ton qui fait la musique, maar die 'ton' was af en toe bijzonder kwetsend, alsof er bewust van leer werd getrokken.

Boeiend is het dan nu om bijvoorbeeld Van Putten's analyse van de openingsscène te leggen naast de manier waarop Elmer Schönberger, prominent vertegenwoordiger van de progressieve Amsterdamse 'muziekscene', indertijd in Vrij Nederland naar aanleiding van diezelfde scène zijn vitriool over Kox uitgoot. Jaja, de heren muziekcritici waren echte muziekliefhebbers en o wat waren ze aardig tegen een collega-musicus.

Al met al blijf ik bij mijn standpunt dat de titelrol vraagt om een (goede) countertenor, maar in hoeverre de overige wijzigingen in de partituur inderdaad een versterking of verzwakking vormen, kan ik na bijna veertig jaar moeilijk reconstrueren. Wel blijf ik van mening dat Kox' opera veel beter is dan men zou concluderen op grond van de recensies en wat er verder over geschreven is, en ik kan iedere geïnteresseerde alleen maar aanraden zelf de proef op de som te nemen.

De door de componist geleide uitvoering met naast Langridge onder meer een jonge Roberta Alexander, Timothy Nolen, Jan Blinkhof en Lieuwe Visser in centrale rollen is de kennismaking zeker waard. Jammer is wel dat het libretto zo minuscuul werd gereproduceerd, zonder Kox' eigen inleiding en zonder de twee illustratieve gedichten van Lord Alfred Douglas die aan de oorspronkelijke uitgave waren toegevoegd.
Aan de andere kant blinken uitvoering en opname uit door een weldadige verstaanbaarheid van de tekst, die van de opera bijna een 'gezongen hoorspel' maakt. Enige kennis van het boek van Wilde is natuurlijk nooit weg en jammer is ook het ontbreken van een synopsis. Nu gaat de aanduiding van de inhoud niet verder dan 'The Temptation Scene', 'The Observation Scene', 'The Confrontation Scene', ietwat vage aanduidingen voor wie de materie niet kent die bijna wel dwingen om - al dan niet met behulp van een vergrootglas - het libretto erbij te pakken, al was het maar om te zien wie aan het woord is.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links