CD-recensie

 

© Maarten Brandt, september 2014

 

Mahler: Symfonie nr. 3 in d

Kathleen Ferrier (alt),
Dames-en jongenskoor (niet genoemd),
BBC Symphony Orchestra o.l.v. Sir Adrian Boult

Mahler: Kindertotenlieder

Kathleen Ferrier (alt),
Concertgebouworkest o.l.v. Otto Klemperer
+ bonus: interview Kathleen Ferrier met Eric McLean

Testament SBT2 130' (2 cd's)

Opname: 29 november 1947, Maida Vale Studios, Londen (symfonie); (live 12 juli 1951, Concertgebouw, Amsterdam (Kindertotenlieder)

www.testament.co.uk

 

Tot de meest pionierende, vernieuwende en veelzijdige toonaangevende dirigenten van de vorige eeuw behoort zonder ook maar de geringste twijfel de Engelsman Sir Adrian Boult (1889-1983). Bij de meeste muziekliefhebbers staat hij natuurlijk vooral bekend als een van de gezaghebbendste interpreten van de Engelse muziek in het algemeen en die van Elgar en Vaughan Williams (van wiens complete symfonische oeuvre hij maar liefst twee cycli opnam, achtereenvolgens voor Decca en EMI) in het bijzonder. Tot een van zijn vele wapenfeiten behoort de oprichting van het BBC Symphony Orchestra, dat hij tot het jaar van zijn pensionering, namelijk1950, leidde. Daarna werd Boult chef-dirigent van het London Philharmonic Orchestra, het ensemble waarmee hij tal van opnames zou maken en dat hij niet alleen als artistiek leider maar tevens als gastdirigent tot in 1978 met vaste regelmaat is blijven dirigeren.

Hoe het ook zij, Boults periode bij de BBC was de meest grensverleggende van zijn carrière. Mede ook omdat hij gedurende de eerste periode bij deze instelling kon samenwerken met de aldaar werkende programmeur, Edward Clark (1888-1962) die men zou kunnen typeren als een soort William Glock 'avant la lettre'. Evenals Glock in zijn tijd in coproductie met Pierre Boulez bij de BBC aan de lopende band concerten organiseerde met de nieuwste uitingen van de toenmalige avant-garde, deden Clarke en Boult dat in de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw. Zo brak Boult een lans voor een van de eerste Britse uitvoeringen van de Orkestvariaties, opus 31 van Schönberg, tekende hij voor de wereldpremière van de orkestversie van het Concert voor twee piano's van Bartók, leidde hij de Londense primeur van de Negende symfonie van Mahler en ontfermde hij zich, last but not least, over de Britse premières van Wozzeck, de Drei Orchesterstücke alsmede de drie voor strijkorkest geïnstrumenteerde Drie delen uit de Lyrische Suite van Berg. En hiermee is de lijst van opvallende eerste uitvoeringen van belangrijk 20 ste eeuws repertoire uit die jaren onder Boult nog allerminst compleet.

Vermetele daad
Mahler is niet meteen aan naam die direct met Boult wordt geassocieerd. De catalogus van zijn commercieel uitgebrachte opnames vermeldt slechts een uitgave met de Lieder eines fahrenden Gesellen, namelijk met het Philharmonia Orchestra en gezongen door Christa Ludwig (EMI), naast een registratie uit de jaren vijftig van de Eerste symfonie met het London Philharmonic Orchestra (Everest). En dat brengt ons op Mahler en Engeland. Want, anders dan in ons land gedurende de eerste helft van de 20 ste eeuw toen Mahler al - mede en vooral ook uiteraard dankzij Willem Mengelberg - zeer populair was, lag dat op het Britse continent beduidend anders. Ook vlak na de Tweede Wereldoorlog bezat Mahler nauwelijks meer dan de status van een muzikaal curiosum. Niettemin onderkende Benjamin Britten al in de jaren dertig, anders dan de meeste van zijn collega's en critici - waarvan het merendeel op in Engeland een broertje dood had aan Mahler en diens muziek zelfs ronduit vijandig was gezind -, de importantie van Mahlers muzikale nalatenschap. In dit licht bezien was het - grotendeels gerealiseerde - voornemen van de BBC (Clarke was al weg, maar zijn invloed was nog dus steeds voelbaar) om gedurende seizoen 1947-1948 alle negen Mahlersymfonieën in de studio te produceren niet minder dan een hoogst vermetele daad. Te meer ook omdat in die periode nog geen opnames voorhanden waren van de Derde, Zesde, Zevende en Achtste symfonie en, sterker nog, de eerste commerciële uitgave van de Vijfde symfonie met de New York Philharmonic onder leiding van Bruno Walter (nog steeds verkrijgbaar op Sony) pas eind 1948 zou verschijnen, dus nadat het Mahler-project bij de BBC goed en wel was afgesloten. Het lag in de bedoeling dat Sir Adrian Boult bovengenoemde composities voor zijn rekening zou nemen. Alleen de uitvoering van de Zesde is niet tot stand gekomen. Daarvoor in de plaats maakte men gebruik van een net via de Duitse radio beschikbaar gekomen productie van de Norddeutsche Rundfunk onder supervisie van Hans Schmidt-Isserstedt.

78-toerenplaten
Wat daar ook van zij, Boult was als geen ander in zijn tijd in Groot-Brittannië overtuigd van de grootsheid van Mahlers muziek, die hij tijdens het Mahlerfeest in 1920, waar hij een van de bezoekers was, onder Willem Mengelberg had leren kennen. Nu blijken van vele opnames uit die BBC-tijd 78-toeren platen te zijn gemaakt voor intern gebruik. Dat geschiedde vanaf 1932 en Edward Agate was de musicoloog die daarvoor verantwoordelijk was. Een belangrijk aantal van die unieke registraties is uiteindelijk teruggevonden in een platenwinkel in Manchester door degene die ook de tekst voor het boekje bij bovenstaande uitgave heeft vervaardigd: Jon Tolansky. En onder die verzameling bevond zich tevens de productie waar het hier om draait: die met de Derde symfonie van Mahler, welke op 29 november 1947 is uitgestraald en waarbij het de eerste uitvoering van dit werk op het Engelse continent betreft. Een bijzonder evenement, te meer ook daar niemand minder dan de beroemde jonge Engelse alt Kathleen Ferrier - en een niet nader genoemd dames- en knapenkoor - aan die vertolking meewerkte en bij welke gelegenheid het bovendien de eerste keer was dat zij die muziek zong.

Koude rillingen
Natuurlijk is de geluidskwaliteit even wennen. 1947 is en blijft tenslotte 1947. Maar na een enkel moment is dat geen noemenswaardig probleem, want vrijwel alle orkestrale details zijn hoorbaar. Ook al moet men zich van een balans uiteraard niet al teveel voorstellen. De posthoorn in het derde deel 'knalt' er bijvoorbeeld echt 'in', zodat de beide trio's van dat gedeelte zich bijkans laten ondergaan als een concert voor posthoorn en orkest (waarmee niets ten nadele gezegd wil zijn van de hier niet genoemde blazer, want die kwijt zich doorgaans uitstekend van zijn taak). In de recapitulatie van het eerste deel trekken - tijdens de intro tot de grote en bonte mars-ontwikkelingen - enkele slagwerkfiguren de aandacht, die uit de, vele jaren later verschenen, tekstkritische editie zijn verwijderd. Een verhaal apart is de enorme roffel op de tamtam, waarmee het demonische trombone-recitatief wordt afgesloten. Die staat nergens (de bedoeling is namelijk één slag) maar het effect is werkelijk om koude rillingen van te krijgen.

De totale indruk die Boult en de zijnen in hun visie op Mahlers Derde maken is die van een uitvoering waarbij iedereen op het puntje van de stoel zit en de scherpe kantjes nog alom aanwezig zijn. Het resultaat is dat het ongenaakbare van Mahlers idioom, bij alle kleine imperfecties, veel directer op je overkomt dan in menige plat geplamuurde en gelikte digitale vastlegging anno nu. Wat hier klinkt is nieuwe muziek, niet zozeer wat het jaartal van ontstaan betreft als wel in de betekenis van nieuw voor alle betrokken partijen en nog allesbehalve behorend tot de geaccepteerde canon. Wat niet wegneemt dat er bij vlagen sprake is van een hoogst idiomatisch Mahlerspel, niet in de laatste plaats ook bij de strijkers in het fameuze en met zijn naar boven afgerond 26 minuten (een niet alleen voor die tijd behoorlijk langzaam tempo!) durende slotadagio. Hier is opeens sprake van een sonore klankcultuur die elders wel eens ontbreekt. Maar spannend is het allemaal van A tot Z; geen moment is er ook maar van enige sleetsheid sprake.

Optimum aan doorleefdheid
Opwinding heerst alom, en dat is dan ook precies wat dit werk nodig heeft, want zoveel is zeker: met de Zevende is en blijft de Derde een van de meest hybride en krankzinnige symfonieën van Mahler. En dat voelt Boult even goed aan als Horenstein (klik hier voor de bespreking van de net boven water gekomen live opname met het LSO op Archipel onder deze dirigent, de tweede Britse uitvoering van dit werk). Kathleen Ferrier brengt haar aandeel met een optimum aan doorleefdheid in het befaamde 'Mitternachtslied', waarbij ze af en toe - maar op een fantastische wijze - qua uitspraak en dictie op de rand van de afgrond balanceert. Ook hier is de spanning van de uitvoering dus om te snijden! De koorbijdragen zijn zonder meer goed. Aan alles valt te merken dat Boult zijn troepen heeft weten te overtuigen van deze niet zelden hoog-oplaaiende en weerbarstige muziek, waarvan hij trouwens ook de intieme kant fraai wist te belichten, getuige een bijna gewichtloos verklankt tempo di menuetto. Tenslotte: hoe ongemeen boeiend is niet om het te kunnen ervaren hoe uitgerekend in een land als Engeland, waar Mahler dus niet bepaald geliefd was, met terugwerkende kracht - naar nu blijkt - de receptiegeschiedenis van de Derde symfonie zo'n enorme impuls heeft gekregen. Want na Boult en Horenstein zou Barbirolli met 'zijn' Hallé Orchestra voor spraakmakende vertolkingen van dit stuk zorgen en ook nog in een tijd dat deze symfonie elders nog allerminst vaak op de lessenaars prijkte.

Directheid
In tegenstelling tot de Derde onder Boult, bestaan er van de vertolking van de Kindertotenlieder met Ferrier en Klemperer - live vastgelegd tijdens een concert op 12 juli 1951 met na de pauze de al even bekende (en in tal van formats in omloop gebrachte) uitvoering van de Tweede van Mahler met als sopraan Jo Vincent - uitgaves op diverse labels. Anders dan de drie jaar eerder verschenen studio-opname met de Wiener Philharmoniker onder Walter (EMI), is de visie van Klemperer en deze grote zangeres (bij wie zich gedurende dat concert al de eerste tekenen van de ziekte hadden geopenbaard die haar in 1953 het leven zou kosten) aanzienlijk ongenaakbaarder. De tempi zijn niet alleen vlotter, ook schitterend vele typisch Walteriaanse rubati hier door afwezigheid. En toch is het resultaat daarom niet minder imposant, integendeel. De directheid waarmee het in deze liederen opgesloten drama op de toehoorder wordt overgebracht wordt er alleen nog maar onontkoombaarder door, juist omdat de troost hier duidelijk naar het tweede plan is verschoven.

Het interview met Ferrier is zeer ontwapenend en toont ons een hartverwarmende vrouw zonder onverschillig welke kapsones. Iemand voor wie alleen de muziek telt en die zich ten aanzien daarvan volledig dienstbaar opstelt. Prachtig te horen hoe ze soms worstelt met 'de moeilijke intervallen' in het werk van Britten en hoe ze onderdanig en vol spanning voor het eerst in de Franse taal zal gaan zingen, namelijk in Chaussons 'Poème de l'amour et de la mer', en hoe hard ze daar nog voor moet gaan werken. Ontroerend!


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links