CD-recensie

 

© Aart van der Wal, november 2009

 

 

Leopold Stokowski - The Maverick Conductor

Bach/Stokowski: Passacaglia en Fuga in c, BWV 582 - Komm, süßer Tod BWV 478 - Engelse suite nr. 2 in a, BWV 807 (Bourrée en Sarabande) - Ein' feste Burcht ist unser Gott BWV 720 - Weihnachtsoratorium BWV 248 (Sinfonia) - Kleine Fuga in g, BWV 528 - Ouverture nr. 3 in D, BWV 1068 (air) - Mein Jesu, was für Seelenweh BWV 487 - Partita voor viool solo nr. 3 in E, BWV l 006 (Prélude) - Toccata en Fuga in d, BWV 565.

Barber: Adagio for strings op. 11.

Bartók: Muziek voor snaren, slagwerk en celesta
Sz 106.

Bloch: Schelomo.

Cesti/Stokowski: Tu mancavi a tormentarmi.

Debussy: Prélude à l'après-midi d'un faune - Nocturnes - Suite bergamasque - Images pour orchestre nr. 2 (Iberia).

Dukas: La péri.

Faberman: Evolution (deel 1).

Frescobaldi/Stokowski: Gagliarda.

Gabrieli/Stokowski: Sonata pian e forte.

Glière: Symfonie nr. 3 in b, op. 42 (Ilya Murometz).

Holst: The planets op. 32.

Ibert: Escales.

Katsjatoerjan: Symfonie nr. 2 (De klok).

Loeffler: A pagan poem op. 14.

Martin: Petite symphonie concertante.

Moesorgski/Ravel: Schilderijen van een tentoonstelling
(De hut op kippenpoten | De Grote Poort van Kiev).

Orff: Carmina burana.

Palestrina/Stokowski: Adoramus te, Christe.

Persichetti: Divertimento for band (March).

Ravel: Alboada del gracioso - Rhapsodie espagnole.

Respighi: Pini di Roma.

Schönberg: Verklärte Nacht op. 4.

Sibelius: Vier legenden op. 22 nr. 2 (De zwaan van Tuonela) Finlandia.

Sjostakovitsj: Symfonie nr. 1 in f, op. 10 - nr. 11 in g, op. 103 (Het Jaar 1905).

Sjostakovitsj/Stokowski: Prélude en Fuga nr. 14 in es, op. 87.

R. Strauss: Suite voor blazers in Bes op. 4 (Gavotte).

Stravinsky: Petrouchka (Suite) - L'Oiseau de Feu (Suite).

Tsjaikovski: Symfonie nr. 4 in f, op. 36 (Scherzo).

Turina: La oración del torero op. 34.

Vaughan Williams: Symfonie nr. 8 in d (Scherzo).

Virginia Babikian (sopraan), Clyde Hager (tenor), Guy Gardner (bariton), Houston Chorale, Houston Boys' Choir, George Neilkrug (cello), Leopold Stokowski Symphony Orchestra, Orchestre National de la Radiodiffusion Française, London Symphony Orchestra, Houston Symphony Orchestra, Los Angeles Philharmonic Orchestra, Berliner Philharmoniker, Symphony of the Air o.l.v. Leopold Stokowski.

EMI Classics 6985552 (10 cd's)

Klik hier voor informatie over de ICON serie


De dirigent Leopold Stokowski (1882-1977) dankte zijn weinig vleiende bijnaam ‘charlatan of orchestral playing’ vooral aan zijn pralerige zucht naar publiciteit, waarin voor bescheidenheid geen enkele plaats was. Stokowski was zonder twijfel de eerste dirigent die optimaal gebruik maakte van de media om zichzelf vooruit te duwen. Hij was een showman in hart en nieren, die geen zee te hoog ging om zoveel mogelijk publiek naar zijn concerten te trekken. Ook op het witte doek stond hij zijn mannetje, met films als The big broadcast (1936), A hundred men and a girl (1937) en Fantasia (1940). Dan waren er zijn huwelijken met knappe en welgestelde dames: Evangeline Johnson, Olga Samarov en Gloria Vanderbilt, en was er die liefdesgeschiedenis met Greta Garbo die alle kranten haalde.

Hoewel Stokowski in het dagelijks leven zijn uiterste best deed om zich als een Pool voor te doen (dat geheimzinnige Oost-Europese droeg bij aan zijn populariteit), was de werkelijkheid toch minder ravissant: hij werd niet, zoals hij steeds weer beweerde, in Krakow geboren, maar in Londen, op 18 april 1882, uit Pools-Ierse ouders. Zijn grote liefde voor Amerika ontwaakte al in 1905, toen hij voor het eerst kennis maakte met New York en daar organist werd van de Bartholomeus-kerk. In 1909 volgde dan zijn eerste belangrijke Amerikaanse dirigeerpost: hij werd chef-dirigent van het toen nog maar weinig voorstellende Cincinnati Symphony Orchestra . Daarmee was de toen 27-jarige Stokowski prompt de jongste chef ooit. Toen hij het ensemble verliet behoorde het tot de top van de Amerikaanse orkesten.

Stokowski’s successen snelden hem dusdanig vooruit dat hij al in 1912 werd benoemd tot chef-dirigent van het pas twaalf jaar bestaande Philadelphia Symphony Orchestra. Stokowski had al snel door dat de Philadelphians een ware orkesttrainer nodig hadden en dat zijn charisma niet voldoende was om er een nóg beter ensemble van te maken. Want het Philadelphia Orchestra werd vóór Stokowski’s aantreden al beschouwd als een van de beste Amerikaanse orkesten, waar Europese dirigenten als Richard Strauss en Felix von Weingartner er een lange reis met de oceaanstomer voor over hadden om het te dirigeren.

Discipline

Discipline, discipline en nog eens discipline, daar ging het Stokowski om, maar niet dan nadat hij eerst minder goed presterende orkestleden had vervangen door betere, een nogal pijnlijk proces dat bovendien op de nodige weerstand stuitte, want wie was Stokowski nou toch helemaal? Een jonge, onervaren orkestleider die het in Philadelphia en daarbuiten nog helemaal moest maken. Maar menigeen zal ervan hebben opgekeken hoe snel Stokowski erin slaagde om uit een uitstekend presterend ensemble een waar toporkest te smeden. Het lukte hem, met vlag en wimpel, deze Mr. Showman, de geniale, charismatische en dictatoriale alleskunner, die zich door werkelijk niemand iets gelegen liet liggen en met zijn grote ‘magie’ zowel zijn musici als zijn publiek in de ban hield. De dirigent die ook buiten de concertzaal danig van zich deed spreken, de tot in de puntjes verzorgde societyman, die uitsluitend maatkostuums en zijden overhemden droeg, de beste parfums gebruikte en zijn zwak voor vrouwen bepaald niet onder stoelen of banken stak.

 
Ook later, in de jaren zestig en zeventig, hield Stokowski vast aan het zelf bijwonen van audities. Zijn rechtstreekse betrokkenheid blijkt uit deze beide pagina's uit zijn losbladige cahier. Het betreft verslagen van audities voor het American Symphony Orchestra van rond medio 1960.

Met een intuïtief gevoel voor publiciteit en mannetjesmakerij reeg hij het ene succes aan het andere.
Maar waar het per saldo toch om gaat is Stokowski’s betekenis als dirigent, en dan vooral voor de huidige generatie muziekliefhebbers die wat dat betreft alleen kunnen terugvallen op een groot aantal (oude) opnamen en videobeelden, waarvan de oogst in artistiek opzicht zeker niet mis is. Dat begint al bij zijn repertoire waarin veel plaats was ingeruimd voor wat toen als eigentijdse muziek gold, met daaronder veel Amerikaanse premières. Het was Stokowski die componisten als Cowell, Varèse, Stravinsky, Kirchner, Ruggles, Villa-Lobos, Schönberg, Berg, Debussy, Bartók, Martin, Ibert, Farberman, Persichetti, Barber, Sjostakovitsj, Holst, Dukas, Glière, Orff Loeffler, Katsjatoerjan, Respighi en Vaughan Williams op de Amerikaanse kaart zette.

De openingsmaten van Vaughan Williams' »Thomas Tallis Fantasia« in Stokowski's werkpartituur
Bedankbriefje van de componist aan Stokowski naar aanleiding van de opname van de »Thomas Tallis Fantasia«

In 1914 leidde Stokowski de Amerikaanse première van Mahlers Achtste symfonie. Voor deze Symphonie der Tausend had Stokowski zo'n 1060 medewerkenden gemobiliseerd. Nauwelijks vier jaar eerder, in 1910, had Mahler in München zelf de wereldpremière van het kolossale werk geleid.

Dan waren er de grote en minder grote namen uit de renaissance, de barok, de Weense klassiek en de (laat)romantiek die zijn concert- en opnameprogramma’s flankeerden. Stokowski, van huis uit organist, had zijn grote liefde voor het instrument zijn leven lang bewaard en in het bijzonder voor de orgelcomponist Bach een belangrijke plaats ingeruimd. Zijn enorme bewondering voor de grote Thomascantor uit Leipzig wilde hij met zijn publiek delen, maar hij realiseerde zich dat het orgel daarvoor niet het geëigende medium was. Wat lag er dan meer voor de hand dan het orkestreren van een aantal bekende orgelwerken van Bach, met uitstapjes naar een aantal van diens klavecimbelwerken, orkestmuziek en oratoria? Over zijn immense liefde voor Bachs muziek en de noodzaak om die zo breed mogelijk onder de aandacht te brengen, schreef hij: “Bach’s range of expression is immense, and in its highest phases is one of the supreme utterances of the human soul in occidental art. Only when we come under the sway of this supreme music do we feel and understand its soul.” Dat was ruim zeventig jaar geleden en daar kijken we nu (gelukkig!) iets anders tegenaan: vandaag de dag hebben we echt geen symfonieorkest meer nodig om ons van Bachs genie te laten overtuigen, maar toen was het niet minder dan baanbrekend. Waarbij niet onvermeld mag blijven dat Stokowski er zonder meer in slaagde om Bachs ‘geest’ in zijn bewerkingen optimaal tot leven te wekken, vooral dankzij die unieke combinatie van grote affiniteit met Bachs muziek en een niet minder groot gevoel voor orkestkleuren.

Philadelphia Sound

Het was na de introductie van de elektrische opname dat Stokowski’s ster in de internationale muziekwereld snel rees. Dat zijn vele opnamen bij het grote publiek zo aansloegen had alles te maken met Stokowski’s belangstelling voor de opnametechniek en zijn absolute wil om het klankideaal zoals hij dat in het hoofd had zo optimaal mogelijk vast te laten leggen.

Maar het uitgangspunt was altijd een romantisch getinte klank, als van een groot orgel, verleidelijk, wuft, gepassioneerd, expressief maar bovenal precies. Bij Stokowski moest het allemaal precies onder elkaar staan, verticale verschuivingen werden, hoe miniem ook, niet getolereerd. Daar stond tegenover dat de strijkers de op- en afstreek zelf mochten bepalen – dit in tegenstelling tot vrijwel ieder ander orkest. Dat was dan wel niet zo’n fraai gezicht, maar het droeg wel bij aan de ‘Philadelphia Sound’ zoals die zich toen had ontwikkeld. Stokowski ging van het op zich legitieme standpunt uit dat als strijkers hun strijkstok naar beneden bewogen (de zogenaamde ‘downbow’ of afstreek), dit dan een minder krachtige streek opleverde dan in omgekeerde richting, dus naar boven (de ‘upbow’ of opstreek). Dus was zijn gedachte dat de strijkers zelf maar moesten bepalen was ze tijdens het spelen van een passage het prettigst vonden: ‘up’ of ‘down’.

Een ander belangrijk element was de orkestopstelling, waarbij Stokowski zich sterk liet leiden door het standaardwerk op het gebied van orkestreren: Principes van de orkestratie van de Russische componist Rimski-Korsakov (1844-1908), dat in 1913 in druk was verschenen en waarin onder meer balansproblemen binnen het orkest aan de orde worden gesteld. De zachter klinkende instrumenten (fluiten, hobo’s) moesten zich niet alleen kunnen handhaven tegenover zo’n vijftig strijkers, maar dan ook nog zonder aan instrumentale kleuring in te boeten.

Hieronder twee volkomen verschillende orkestopstellingen zoals Stokowski die toepaste:

Opstelling 1
Opstelling 2

Let wel, dit waren slechts twee basisopstellingen, die Stokowski naar gelang de akoestische omstandigheden dit vorderden, ingrijpend wijzigde.

Een ander belangrijk punt was het frequentiebereik van de opnameapparatuur, waarover de meningen eind jaren dertig nogal verdeeld waren. Zo vond de een dat 5 kHz wel genoeg was, terwijl ander meer dan het dubbele als het absolute minimum beschouwde. Stokowski achtte een bereik van 50 Hz tot 13 kHz pure noodzaak.

Stokowski, de klankmagiër, creëerde niet alleen de bijzondere orkestklank bij zijn 'huisorkest' in Philadelphia, maar wist - eveneens later Wilhelm Furtwängler - in geen tijd de 'eigen' sound ook op andere orkesten over te dragen. Een orkestrepetitie onder zijn leiding was nog maar nauwelijks op gang of daar was de typische 'Stokowski sound'. Herman Adler, van 1959 tot 1968 de chef-dirigent van het Baltimore Symphony Orchestra, stond stomverbaasd toen Stokowski bij het orkest zijn opwachting had gemaakt en al tijdens de eerste repetitie het klankbeeld van het orkest ingrijpend had gewijzigd. Dat lag zeker niet alleen aan de vrije op- en afstreek, maar ook aan de gewijzigde orkestopstelling en misschien niet in de laatste plaats de warme en enthousiaste woorden die Stokowski tot de orkesteden richtte. Hij liet ze niet alleen in hun waarde, maar deed er alles aan hen boven het middelmatige en de eenvormigheid uit te tillen, hen het gevoel te geven dat zij niet 'zomaar' muziek maakten, maar dat ieder voor zich binnen het ensemble en daarbuiten een unieke plaats innam. Geen twee instrumenten waren hetzelfde, geen twee karakters. Om dan tijdens het concert in een nauwelijks verlichte zaal en met voor de musici slechts een klein lampje aan de lessenaar geklemd, zelf in het volle licht te staan, de nauwgezet gekapte haren als een lichtkrans rond het gelaat. Als een door God zelf gezondene...

Stokowski heeft voor meerdere labels een groot aantal opnamen gemaakt. De door EMI op 10 cd's uitgebrachte stereo-opnamen bestrijken slechts de periode 1956-1960, hetgeen niet alleen een incompleet beeld van Stokowski als dirigent oplevert, maar ook een typisch hapsnap-programma, waarin geen enkele lijn valt te ontdekken. Dat is dan gelijk het slechtste wat ervan kan worden gezegd, want de opnamen zijn dankzij een zeer geslaagde digitale opfrisbeurt vrijwel zonder uitzondering echt indrukwekkend, terwijl Stokowski's musiceren een ware lust voor het oor is. Wie zijn hart wil ophalen aan een wellustige, pure orkestklank kan bij Stokowski uitstekend terecht, maar ook interpretatief valt er onder zijn baton veel te genieten. Enige voorbeelden: de werkelijk subliem vertolkte Muziek voor snaren, slagwerk, slagwerk en celesta van Bartók, de Elfde symfonie van Sjostakovitsj, Respighi's Pini di Roma, de Tweede symfonie van Katsjatoerjan, Holsts The planets en - het summum op het gebied van orkestrale kleuren - Debussy's Prélude à l'après-midi d'un faune en de drie Nocturnes. Dat celli en contrabassen bijzonder indrukwekkend uit de luidsprekers komen danken we niet alleen aan de opnametechnici, maar ook aan Stokowski zelf, die de beide instrumentgroepen als de ware dragers van het symfonische repertoire beschouwde. Hij besteedde er altijd extra aandacht aan, zoals Klemperer dat deed met de houtblazers, die zo fraai pregnant konden oplichten.

Minder geslaagde bewerkingen zijn er ook: Palestrina's Adoramus te wordt in Stokowski's bewerking een kitscherig religieus fondant waarvan de diepere betekenis in weelderige strijkersguirlandes volkomen wegsmelt. Gabrieli's Sonate is en blijft het primaat van koperblazers, terwijl de bewerking van Frescobaldi's Gagliarda iets drakerigs heeft. Overdaad schaadt, zal ik maar zeggen.

Dan zijn er de muziekliefhebbers die hun neus optrekken van de Stokowski-bewerkingen en van mij mogen ze, maar als bewerker laat Stokowski beslist wel wat zien. Natuurlijk schuilt in zijn aanpak een stevig gevoel voor drama en koos hij - evenals Busoni in zijn Bach-bewerkingen - voor een grote, romantische toon, maar de enorme grandeur maakt veel goed, terwijl door de noten heen Stokowski's bedoelingen volkomen zuiver op de graad zijn. Dat kan overigens niet worden gezegd van Stokowski's 'bewerking' van de Derde symfonie, Ilya Murometz (1909-11) van de Russische componist Reinhold Glière (1875-1956), een van Stokowski's vele paradepaarden. Misschien is de term 'coupure' hier beter op zijn plaats, wat de muziekwereld hem door de jaren heen bepaald niet in dank heeft afgenomen.

O ja, dan is er dat altijd weer rondzingende verhaal van die orkestpianist van het Philadelphia Orchestra, William Smith, waarvan wordt beweerd dat hij de maker is geweest van al die Stokowski-transcripties. Tja, het zou zomaar kunnen.

Hoe het ook zij, dit is bijna tastbare muziekgeschiedenis die het waard is om gekoesterd te worden en te blijven.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links