CD-recensie

 

© Aart van der Wal, september 2016

 

Schubert: Strijkkwintet in C, D 956 - Lieder: Die Götter Griechenlands D 677 - Der Tod und das Mädchen D 545 - Der Jüngling und der Tod D 545 - Atys D 585 - Der liebliche Stern D 861

Quatuor Ébène: Pierre Colombet, Gabriel Le Magadure (viool), Adrien Boisseau (altviool), Raphaël Merlin (cello) m.m.v. Gautier Capuçon (cello), Matthias Goerne (bariton), Laurène Durantel (contrabas)

Warner Classics 0825646487615 • 72' •

Opname: september-oktober 2015, Salle Colonne, Parijs

   

Zo krachteloos als Schuberts laatste levensjaar verliep, zo krachtig was zijn creativiteit in dat jaar. Op zijn zesentwintigste liep hij tegen syfilis op, een toen zeer gevreesde ziekte. Een slippertje. De gevolgen waren rampzalig. Wie er eenmaal door was besmet had geen reële overlevingskansen meer. De middeltjes die ter beschikking stonden deden niets om de ziekte te stoppen en verlichting boden ze niet of nauwelijks. Daar kwam nog bij dat syfilis - en dat mag tevens letterlijk worden genomen - in een kwade reuk stond. Trouwens, wie wilde met een seksueel overgedragen aandoening worden geconfronteerd? Schuberts al ernstig aangetaste lichaam werd nog meer op de proef gesteld, de martelgang was nog niet ten einde. In zijn laatste levensfase holde zijn toestand nog verder achteruit door een tyfusbesmetting, met als meest waarschijnlijke boosdoener het ontoereikende Weense rioolstelsel. Hij was, eenzaam en wanhopig, ingetrokken bij zijn broer Ferdinand, die in Wenen een nieuwe woning had betrokken aan de Kettenbrückengasse. Het riool was nog niet eens volledig aangelegd, tyfushaarden ontstonden snel en gemakkelijk. Maar daar ontstond, in de zomer van 1828, een van Schuberts fraaiste en tegelijk meest inkervende kamermuziekwerken die ooit uit zijn pen vloeide: het Strijkkwintet in C. In C-groot welteverstaan, de toonsoort die vrolijkheid en jolijt in het vooruitzicht stelt, of tenminste een lichte toets. Het pakte anders uit.

Ziet u Franz Peter Schubert in de zomer van 1828, daar in die kale woning aan de Weense Kettenbrückengasse voor u, zijn kale hoofd bedekt met een pruik, zijn lichaam vol zweren en uitslag, zonder enig reëel uitzicht op herstel? Zijn gemoedsstemming wordt weerspiegeld in zijn zelf geschreven gedicht 'Mein Gebet', waaruit het volgende fragment

... Sieh, vernichtet liegt im Staube,
Unerhörtem Gram zum Raube,
Meines Lebens Martergang
Nahend ew'gem Untergang.
Tödt es und mich selber tödte,
Stürz nun Alles in die Lethe,
Und ein reines kräft'g es Sein
Lass', o Großer, dann gedeih'n.

Zijn brief van vier jaar eerder, gedateerd 31 maart 1824, aan zijn goede vriend Ferdinand Kupelwieser, een 'Schubertiaan' door dik en dun, laat al niets meer te raden over:

Ich fühle mich als den unglücklichsten, elendsten Menschen auf der Welt. Denk Dir einen Menschen, dessen Gesundheit nie mehr richtig werden will, und der aus Verzweiflung darüber die Sache immer schlechter statt besser macht, denke Dir einen Menschen, sage ich, dessen glänzendste Hoffnungen zu nichte geworden sind, dem das Glück der Liebe und Freundschaft nichts biethen als höchsten Schmerz.jede Nacht, wenn ich schlafen geh, hoff ich, nicht mehr zu erwachen, u. jeder Morgen kündet mir nur das gestrigen Gram.

Gebukt onder deze hoogste 'Schmerz' componeerde Schubert muziek van een geheel andere orde, van een ongelooflijke diepgang en kwaliteit. Het werden de laatste 'Lebensstürme', waaronder dat fameuze, deels ondoorgrondelijke Strijkkwintet. Het zijn de onbestemde vergezichten van een ronddolende ziel die beseft dat het inwendig kolkende oproer uiteindelijk in berusting zal eindigen, moet eindigen, die terugkijkt op een leven van ongekende creatieve productiviteit maar die nog zoveel te zeggen heeft. Een leven waarin vreugde en verdriet elkaar of hebben afgewisseld, of broederlijk hand in hand zijn gegaan. Hij noteerde in maart 1824 in zijn dagboek: 'Meine Erzeugnisse sind durch den Verstand für Musik und durch meinen Schmerz vorhanden'. Zoals ook Beethoven bleef componeren tegen alle verdrukking in, met de opkomende hardhorendheid als zijn grootste vijand. Zijn in Heiligenstadt geschreven testament spreekt evenzovele boekdelen.

Evenals Beethovens Strijkkwartet in cis, op. 131 is Schuberts Strijkkwintet van een onuitputtelijke rijkdom en ongekend in zijn verbluffende veelzijdigheid en perfectie. Onder de bezielde handen van de leden van het Franse Ébène-kwartet, bijgestaan door hun landgenoot, de cellist Gautier Capuçon is het een topuitvoering geworden die iedere kritiek doet verstommen. Iedere noot heeft betekenis, iedere frase zijn volle waarde, ieder dynamisch accent zijn structurele bedding, de timing vlekkeloos, de ritmiek om door een ringetje te halen. De concentratie die dit vijftal demonstreert is adembenemend, het spel is voortdurend rijk geschakeerd, met de diepste kleuren precies waar ze thuishoren: in het lage register. Zoals bij alle topuitvoeringen is de vertolking ook hier doortrokken van een bijna wanhopige vitaliteit, van eem ongrijpbaar fluïdum, met zijn vele rusteloze contouren, een discours van breekbaarheid en monumentaliteit, met zelfs in de lyrische ontboezemingen de intensiteit en de spanningsvelden die niet benoembaar zijn maar zich wel manifesteren. Niets wordt gladgestreken, uitvergroot of verkleind, geen spoortje disproportionaliteit, maar wel een schitterende afrekening met de gedachte als zou Schubert zijn muzikale structuren niet goed onder de knie hebben gehad. Het snijdt door de ziel.

Het aantal uitvoeringen is legio. Wat ooit in 1952 in het Spaanse Prades begon met Isaac Stern, Alexander Schneider, Milton Katims, Paul Tortelier en Pablo Casals (op Sony verschenen en een 'must' in iedere verzameling, maar ook op Spotify te vinden) is sindsdien uitgegroeid tot een onvoorstelbaar aantal opnamen van dit grootse werk. Maar de werkelijke top blijft schaars, als is het al geruime tijd gedaan met de spreekwoordelijke vijf vingers van een hand.

En dan is er de meester van het lieduniversum, de Duitse bariton Matthias Goerne die onder meer met zijn Schubert-vertolkingen een enorme reputatie heeft opgebouwd (u vindt daarvan het nodige op onze site). De vijf liederen die ter aanvulling werden gekozen zijn doorgaans droevig van toon en ze passen daarom uitstekend bij het Strijkkwintet (al had men ook kunnen kiezen voor een aantal liederen uit Schwanengesang, uit Schuberts laatste levensjaar). De arrangementen voor bariton en contrabas (bespeeld door Laurène Durantel) van de hand van de cellist van het kwartet, Raphaël Merlin, zijn smaakvol ingericht en onderstrepen het donkere karakter van deze liederen. Dit is een uitgave om heel diep de hoed voor af te nemen.


index

Home  -  Actueel  -  Audio  -  Muziek  -  Video  -  Boeken  -  Links